a year in reading, 2016
Poëzie heeft een reputatie en dat heeft te maken met regels; regels met betrekking tot vorm, en betekenis. Er is dat idee dat betekenis (van (een combinatie van) woorden) iets vaststaands is. Het is een redelijk hardnekkig idee dat graag in stand word gehouden. Adrienne Rich schreef echter: Poetry is, among other things, a criticism of language. Ervan uitgaande dat criticism of language een altijddurend project is, kan betekenis dus niet vast staan. Zeker niet in de geest van Rich, zij was er bijvoorbeeld van overtuigd dat alles dat onder invloed van het patriarchaat is ontstaan, dient te worden betwijfeld. Dat vergt ongetwijfeld vele generaties. Ik las zojuist Richs boek On lies, secrets, and silence: selected prose 1966-1978 uit en ik ben onder de indruk, ze schrijft over feminisme en racisme/ discriminatie en poëzie en ik wil meer van haar lezen (zowel haar poëzie als meer non-fictie/ haar essay over Emily Dickinson is van grote schoonheid); haar werk maakt de wereld groter.
Door On lies, secrets, and silence weet ik dat poëzie inderdaad om gevoel gaat, maar niet om sentiment: het gaat om het proberen te doorgronden van ervaringen, van wat er achter het masker gebeurt, achter de schermen die we zo zorgvuldig plaatsen tussen binnen- en buitenwereld; om zintuigen; om het maken van iets met behulp van taal, iets dat ook je lichaam iets moet laten voelen; bij het maken van poëzie gaat het om de urgentie nieuwe woorden te vinden, nieuwe beelden te maken, in de hoop door te kunnen dringen tot.. iets (ik weet het niet).
(Maskers, schermen, clichés: het begint een obsessie te worden. Ik las Anne Carsons ‘Variations on the right to remain silent’ en bewonder nog altijd het idee van stilte/ chaos als tegenbeweging; als antwoord op clichés, herhaling, verwachtingen.)
Maar 2016 was niet alleen het jaar van poëzie, het was ook een pijnlijk jaar. Het voelde nog niet zo lang geleden alsof ik stuk ging, iets dat ik waarschijnlijk zelf op gang heb geholpen maar de buitenwereld had natuurlijk ook invloed. Als een dijk – de zeedijk/ de waker – breekt, krijgt het water eerst nog te maken met de slaper en vervolgens de dromer: zo is ons landschap gemaakt, zo wordt het beschermd. Maar dijken zijn maaksels en alles dat is gemaakt kan stuk, kan een andere vorm toebedeeld krijgen. Opnieuw vorm geven aan iets dat een vaste, blijvende vorm leek te hebben is ongemakkelijk, omdat betekenis voor mij is verdwenen of veranderd. De wereld staat weinig speling toe, er moet begrepen worden, het liefst in eerste instantie al. Ik doe daar niet langer aan mee, heb ik besloten: het maakt alles zo zwaar dat ik niet anders kan dan instorten.
[ Dijkdoorbraak. De wereld raakt je, je doet je best jezelf te beschermen, maar ook wil je observaties, sensaties, ideeën delen: anderen laten zien wat jij ziet gebeuren, hoe het voelt en waarom het verrijkt maar tegelijkertijd uitput, want er beweegt veel en alles zou geobserveerd moeten worden: in de herfst laten bomen blaadjes los en wegkijken lukte niet, dat zou zo’n zonde zijn. Nu zijn de bomen kaal en prachtig, ze wiegen zichzelf alsof ook zij troost zoeken. Je mist de bewegingen, kleuren, geluiden, geuren, maar er is zo veel hemel. In de winter neemt de lucht de wereld over, de aarde rust. ]
*
Sylvia Plath maakt trouwens ook groot deel uit van afgelopen jaar. Ik las van en over haar en wil dat blijven doen. Komend jaar wil ik sowieso weer meer poëzie lezen. Een ander plan is om met regelmaat over natuur schrijven, over het ervaren van natuur. Ik heb dit voornemen al eerder uitgesproken maar ik heb er weinig tot niets mee gedaan en dat haat ik. Ook wil ik meer vrouwelijke natuurschrijvers vinden, überhaupt meer natuurboeken lezen. En poëzie waar natuur een plaats heeft, zoals bij Louise Glück en Jan Zwicky. (Carol Ann Duffy heeft een poëziebundel gemaakt dat The Bees heet. Sounds perfect.)
*
Ik las weer heel veel moois dit jaar; het allerliefst las ik Anne Carson, Louise Glück, Chris Kraus, Ali Smith, Olivia Laing en Maggie Nelson (over Smith/ Laing/ Nelson heb ik nog niet geschreven maar wellicht komt dat nog).
Mijn favorieten van dit jaar:
Glass, Irony & God, Anne Carson
Autobiography of Red, Anne Carson
Ariel, Sylvia Plath
De eenzame stad, Olivia Laing
De koning buigt, de koning moordt, Herta Müller
Aliens & Anorexia, Chris Kraus (I Love Dick las ik vorig jaar voor het eerst en was een van mijn favorieten van 2015 dus ik heb deze titel voor dit jaar gediskwalificeerd.)
Autumn, Ali Smith
533, Cees Nooteboom
De Argonauten, Maggie Nelson
+ poëzie van Louise Glück & ‘The Geology of Norway’ van Jan Zwicky.
*
Dank voor het volgen/ lezen, volgers. Ik hoop dat U blijft bestaan. ~
parados/ louise glück
I learned
to exist, in reaction,
out of touch
with the world: I'll tell you
what I meant to be –
a device that listened.
Not inert: still.
A piece of wood. A stone.
Why should I tire myself, debating, arguing?
Those people breathing in the other beds
could hardly follow, being
uncontrollable
like any dream –
Through the blinds, I watched
the moon in the night sky, shrinking and swelling –
I was born to a vocation:
to bear witness
to the great mysteries.
Now that I've seen both
birth and death, I know
to the dark nature these
are proofs, not
mysteries –
__
Louise Glück, ‘Parados’, Ararat.
the geology of norway/ jan zwicky
Evil is not darkness,
it is noise. It crowds out possibility,
which is to say
it crowds out silence.
History is full of it, it says
that no one listens.
The sound of wind in leaves,
that was what puzzled me, it took me years
to understand that it was music.
Into silence, a gesture.
A sentence: that it speaks.
This is the mystery: meaning.
Not that these folds of rock exist
but that their beauty, here,
now, nails us to the sky.
The afternoon blue light in the fjord.
Did I tell you
I can understand the villagers?
Being, I have come to think,
is music; or perhaps
it's silence. I cannot say.
Love, I'm pretty sure,
is light.
You know, it isn't
what I came for, this bewilderment
by beauty. I came
to find a word, the perfect
syllable, to make it reach up,
grab meaning by the throat
and squeeze it till it spoke to me.
How else to anchor
memory? I wanted language
to hold me still, to be a rock,
I wanted to become a rock myself. I thought
if I could find, and say,
the perfect word, I'd nail
mind to world, and find
release.
The hand moving is the hand thinking:
what I didn't know: even the continents
have no place but earth.
[..]
__
Jan Zwicky, ‘The Geology of Norway’, Songs for Relinquishing the Earth.
the violence of reality/ clichés
Bacon says we live through screens. What are these screens? They are part of our normal way of looking at the world, or rather our normal way of seeing the world without looking at it, for Bacon's claim is that a real seer who looked at the world would notice it to be fairly violent—not violent as narrative surface but somehow violently composed underneath the surface, having violence as its essense. No one has ever seen a black hole yet scientists feel confident they can locate its essense in the gravitational collapse of a star—this massive violence, this something which is also, spectacularly, nothing.
__
Uit ‘Variations on the Right to Remain Silent’, Float; Anne Carson.
people who stand alone + burn
‘There’s an image system at work in the world. To behave in accordance with these images bored me, to deviate from them filled me with anxiety. We wait for an experience large or brutal enough to break it open completely. I had to break it.’
⤷ NW (2016; film naar het boek van Zadie Smith)
‘I had two longings and one was fighting the other. I wanted to be loved and I wanted to be always alone.’
⤷ Wide Sargasso Sea, Jean Rhys
‘There was something wrong with her. She did not know what it was but there was something wrong with her. A hunger, a restlessness. An incomplete knowledge of herself. The sense of something further away, beyond her reach.’
⤷ Americanah, Chimamanda Ngozi Adichie
‘Dear Antigone,
I take it as the task of the translator to forbid that you should ever lose your screams.’
⤷ The task of the Translator of Antigone, Anne Carson
‘You remember too much,
my mother said to me recently.
Why hold onto all that? And I said,
Where can I put it down?’
⤷ The Glass Essay, Anne Carson
‘Mad people = people who stand alone + burn. I’m attracted to them because they give me permission to do the same.’
⤷ As Consciousness is Harnessed to Flesh, Susan Sontag
‘Most everything I do seems to have as much to do with intuition as with reason. . . . The kind of thinking that makes a distinction between thought and feeling is just one of those forms of demagogy that causes lots of trouble for people by making them suspicious of things that they shouldn’t be suspicious or complacent of.
For people to understand themselves in this way seems to be very destructive, and also very culpabilizing. These stereotypes of thought versus feeling, heart versus head, male versus female were invented at a time when people were convinced that the world was going in a certain direction — that is, toward technocracy, rationalization, science, and so on — but they were all invented as a defense against Romantic values.’
⤷ Susan Sontag: the complete Rolling Stone interview
candor/ anne carson
If you are not the free person you want to be, you must find a place to tell the truth about that. To tell how things go for you. Candor is like a skein being produced inside the belly day after day, it has to get itself woven out somewhere. You could whisper down a well. You could write a letter and keep it in a drawer. You could inscribe a curse on a ribbon of lead and bury it in the ground to lie unread for thousands of years. The point is not to find a reader, the point is the telling itself. Consider a person standing alone in a room. The house is silent. She is looking down at a piece of paper. Nothing else exists. All her veins go down into this paper. She takes her pen and writes on it some marks no one else will ever see, she bestows on it a kind of surplus, she tops it off with a gesture as private and accurate as her own name.
__
Uit ‘Candor’, Float; Anne Carson.
variations on the right to remain silent/ clichés
Carson schrijft in het essay o.a. over Jeanne D'Arcs proces, over de wens van haar berechters om duidelijkheid te krijgen over de herkomst van de stemmen die ze hoorde, over Jeanne's weigering in clichés te vervallen:
Joan [of Arc] despised the line of inquiry and blocked it as long as she could. It seems that, for her, the voices had no story. They were an experienced fact so large and real it had solidified in her as a sort of sensed abstraction—what Virginia Woolf once called "that very jar on the nerves before it has been made anything." Joan wanted to convey the jar on the nerves without translating it into theological cliché. It is her rage against cliché that draws me to her. A genius is in her rage. We all feel this rage at some level, at some time. The genius answer to it is catastrophe.
I say catastrophe is an answer because I believe cliché is a question. We resort to cliché because it's easier than trying to make up something new. Implicit in it is the question, Don't we already know what we think about this? Don't we have a formula we use for this?
Jeanne D'Arc blijft, vooral in het begin van haar proces, dingen zeggen die niet herleid kunnen worden:
And one day when the judges were pressing for her to define the voices as singular or plural, she most wonderfully said (as a sort of summary of the problem):
The light comes in the name of the voice.
“The light comes in the name of the voice” is a sentence that stops itself. Its components are simple yet it stays foreign, we cannot own it.
een woord/ ademkeer
‘Het was 1960 en [Paul] Celan had een prijs gewonnen. Hij schreef zelden proza, gaf zelden lezingen. Er zijn maar twee interviews. Een reactie op een verzoek is vijf regels lang.
Deze lezing [zijn Darmstadtlezing] is hard en aarzelend, probeert voortdurend op gang te komen. Zijn eerste zin begint met een woord en een pauze. ‘Kunst is, dat weet u vast nog wel, een...’
‘Er komt iets tussen,’ schrijft hij na negen regels. Hij heeft gelijk. Er komt iets tussen. Hij probeert uit te vinden hoe een gedicht plaatsvindt, hoe het tot stand komt. Daarom bestudeert hij grondig de wegen die leiden naar een gedicht en probeert hij uit te zoeken wanneer precies het kritieke moment komt, het ‘angstaanjagende stilvallen’ dat poëzie voorspelt.
Dat is wat hij Atemwende noemt, het vreemde stiltemoment tussen in- en uitademen, wanneer ons gevoel van eigenwaarde is opgeschort en we openstaan voor alles.’
&
‘Celan kan geen woorden vinden die gemakkelijk in elkaar passen. Duits is zijn taal, maar hij is Joods, en Duits is ook de taal die zijn familie heeft vermoord. Daarom brengt Celan woorden samen in iets nieuws, Lichtzwang, lichtdwang. Atemwende, ademkeer. Hij zet woorden dichter bij elkaar en breekt ze open, laat ze van de ene regel overstromen in de andere.
Zijn gedichten worden korter. Het worden fragmenten, kreten, uitademingen, pogingen om te beginnen, pogingen om geluid te maken. De ruimten rondom de gedichten worden groter. Er is meer wit dan bedrukt papier.’
&
‘Ik noem dit kwartet installaties [collectie van 2455 potten/ geglazuurd in wittinten/ op planken in twee meter hoge en tweeënhalve meter brede vitrines] ademkeer. Er zijn ritmes, herhaalde series potten en er zijn pogingen tot ritmes, pauzes en cesuren. Er zijn congesties en bevrijdingen. Er is meer wit dan er woorden zijn.’
*
op internet kwam ik deze woorden van Paul Celan zelf tegen:
> the strange, the abyss and Medusa's head/ seem to lie in the same direction/ perhaps this Atemwende/ can sort out the strange from the strange <
ali smith/ trees
Ali Smith: Trees are great. Don't get me started about how clever they are, how oxygen-generous, how time-formed in inner cyclic circles, how they provide homes for myriad creatures, how back when this country was covered in forests the word for sky was an old english word that meant tops of trees ... The sweetness they create. The things they help us create. The pollenation they make possible, their utter (mellow) fruitfulness. Their gestural uprightness plus bendiness, their suppleness in all weathers. Their shelter. Their ingenuity with colours, and with looking after themselves seasonally. Their organic relation to books. Like I said, don't get me started. And of course, autumn – the fall – the lifecycle of leaf, the leaf-cycle of life. 'He who has kissed a leaf / need look no further' – William Carlos Williams. There's a Norwegian poet who everybody knows in Norway, he's like Burns is in Scotland, like Wordsworth in England, his name's Wergeland, and when he died, quite young, one of the last things he said before he went, was 'kiss next year's roses for me.' That's just the tip of what I feel about trees.
(bron)
(meer over bomen van Ali Smith)
de oorlog tegen vrouwen
Zo nu en dan komt er in de Nederlandse media een bericht langs over Vrouwelijke Genitale Verminking (VGV), vrouwenhandel, of Indiase kindbruidjes, maar die berichten verdwijnen snel en maken nauwelijks indruk. Wie weet überhaupt wat VGV is? Details zijn ongemakkelijk, maar Sue Lloyd-Roberts weet dat juist die details het verschil maken en schuwt ze niet in haar boek De oorlog tegen vrouwen.
De Wereldgezondheidsorganisatie definieert vrouwenbesnijdenis als ‘elke procedure waarbij een deel van of de gehele externe vrouwelijke genitaliën worden verwijderd of enige andere beschadiging van de vrouwelijke geslachtsorganen om niet-medische redenen’. Er zijn volgens de organisatie vier typen. In veel gevallen wordt de clitoris verminkt of verwijderd; soms worden schaamlippen, zowel binnenste als buitenste, weg- of doorgesneden. Dat laatste gebeurt om de vaginale opening te vernauwen; alles om seksueel genot voor vrouwen onmogelijk te maken. Meisjes worden jong besneden, en alles vindt zonder verdoving plaats. Sommige meisjes bloeden dood na zo een snij-partij. VGV bestaat nog altijd omwille van het geloof dat een meisje geen man krijgt als ze niet besneden is, ze zou dan onrein of oneerbaar zijn; mensen hechten waarde aan traditie.
Dat is waar we het over hebben als we het over misogynie hebben; traditie. Het is om gek van te worden, ook voor Lloyd-Roberts. Ze schrijft:
Ik wil het op een krijsen zetten als ik hem het woord ‘traditie’ hoor aanvoeren als uitleg. Hoeveel misdaden worden er over de hele wereld tegen vrouwen gepleegd uit naam van de traditie? De mensheid raakt steeds beter geïnformeerd, geglobaliseerd, en meer onderlegd, zou je denken, dus waarom blijven mensen maar verwijzen naar achterhaalde en onverklaarbare tradities die spotten met het gezond verstand, en zelfs met de wet? Wat is het toch vreselijk handig om tradities aan te voeren om vrouwenhaat te verhullen en zelfs misdadig gedrag te legitimeren.
In Pakistan, Egypte, Saoudi-Arabië, India, is het traditie een vrouw te behandelen als bezit. Veel meisjes worden niet geboren: als tijdens echo’s wordt opgemerkt dat er een meisje in aantocht is wordt de zwangerschap regelmatig vroegtijdig beëindigd. Mag ze toch geboren worden, dan wordt ze zo snel mogelijk uitgehuwelijkt omdat ze anders te veel geld kost. Volgens de wet mogen meisjes in India niet trouwen voor ze 18 jaar oud zijn (jongens moeten minimaal 21 jaar zijn), maar het komt voor dat meisjes al een huishouden moeten bestieren voordat ze tiener zijn.
Ondanks de lage sociale status van vrouwen, hangt de eer van een familie wel af van de kuisheid en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid van dochter, zus, en/of echtgenoot. Een meisje is echter al niet langer puur als door familie wordt opgemerkt dat iemand anders dan haar (toekomstige) echtgenoot naar haar kijkt. In dergelijke gevallen is een meisje haar leven niet langer zeker, eerwraak wordt te weinig bestraft om de moord niet te plegen. Als de moordenaar al wordt gearresteerd en vervolgd, zit hij slechts een paar maanden vast en wordt thuis vervolgens als held onthaald: de familie-eer is gered.
Sue Lloyd-Roberts was (ze overleed in oktober 2015 aan een zeldzame vorm van leukemie) een moedige journalist, uit de teksten in De oorlog tegen vrouwen blijkt dat ze ongestoord vragen bleef stellen, en zich door walging of woede of ontzetting niet liet stoppen. Bovendien weet ze ieder verhaal in context te plaatsen, waardoor duidelijk wordt dat het onrecht dat deze vrouwen wordt aangedaan blijkt te kunnen bestaan omdat niemand zin heeft in verandering, omdat het een enorm schandaal kan opleveren, of omdat er om bureaucratische redenen weinig tot niets aan te doen is.
Sue Lloyd-Roberts benoemt in dit boek zonder omwegen wat ze ziet of hoort of denkt, maar weet haar verhalen zo in elkaar te zetten dat er niet alleen maar een opsomming gruwelen overblijft. Veel van deze verhalen zijn herinneringen aan en reflecties op documentaires die ze eerder maakte. Lloyd-Roberts was niet per sé feminist, maar kwam na dertig jaar filmmaken tot de conclusie dat vrouwen toch wel erg vaak het slachtoffer zijn van situaties die in stand worden gehouden door mannen. Hoe is het mogelijk dat vrouwen, een groep bestaande uit meer dan de helft van de wereldbevolking, nog altijd als minderheid worden behandeld? Het is een politieke kwestie, vermoedde Lloyd-Roberts. Het is een kwestie die nog altijd niet als prioriteit wordt beschouwd, ook in onze Westerse wereld wordt vrouwenhaat regelmatig gezien als luxeprobleem.
(Ook hier.)
#166
Aan de andere kant lees je haar gedichten daarom ook beter twee keer, er staat — nee, er kan de tweede keer iets anders bedoeld worden.
Wellicht heeft het ermee te maken dat ze, wat mij betreft tenminste, te snel ergens van wegvlucht, dat ze juist als ze iets aanraakt, daar ineens een te simpele draai aan geeft, het te vlug loslaat, of te gemakkelijk zegt dat je niet alles zo serieus moet nemen. (Ik wantrouw mensen die beweren dat het leven een feestje is.) En dat trek ik me natuurlijk aan want ik neem alles serieus. Een zin/ regel als de volgende kan me ook furieus maken:
Listen, are you just breathing a little and calling it life?
Het is natuurlijk fantastisch opgeschreven (en een goed voorbeeld van de manier waarop ze ‘simpel’ schrijft) en het schudt iedereen wakker die het leest dus dat is kunst, craft — en ik weet niet waarom ik aan haar twijfel — of ik weet het wel want ik twijfel aan mijzelf.
Olivers poëzie raakt dé vragen aan die ik maar blijf stellen, die onbeantwoord blijven:
hoe moet je leven?
wat ís leven?
Ik geloof dat luisteren naar Nils Frahm/ de wind in de bomen, het hoge gras/ leven is. Maar ik weet dat veel mensen sociale interactie belangrijker vinden dan die met de natuur. Ik niet, omdat het mij minder oplevert (tenzij het om uitgepuurde gedachten op papier gaat), het kost me alleen maar. En dat is lastig. Wellicht, omdat Mary Oliver me deels aan mijzelf doet denken, omdat zij misschien net zo is, heb ik er moeite mee haar werk te ... accepteren?
Ik weet dat het niet erg is om veeleisend te zijn ten opzichte van ‘het leven’, maar er zijn veel, allerlei manieren om veeleisend te zijn.
(Natuurlijk blader ik nu door de boeken van MO die ik heb staan. In een essay in Long Life kom ik tegen:
All through our gliding journey, on this day as on so many others, a little song runs through my mind. I say a song because it passes musically, but it is really just words, a thought that is neither strange nor complex. In fact, how strange it would be not to think it — not to have such music inside one’s head and body, on such an afternoon. What does it mean, say the words, that the earth is so beautiful? And what shall I do about it? What is the gift that I should bring to the world? What is the life that I should live?
Ze stelt in principe dezelfde vragen. En moet zichzelf ook gerust stellen:
I worried
I worried a lot. Will the garden grow, will the rivers
flow in the right direction, will the earth turn
as it was taught, and if not how shall
I correct it?
Was I right, was I wrong, will I be forgiven,
can I do better?
Will I ever be able to sing, even the sparrows
can do it and I am, well,
hopeless.
Is my eyesight fading or am I just imagining it,
am I going to get rheumatism,
lockjaw, dementia?
Finally I saw that worrying had come to nothing.
And gave it up. And took my old body
and went out into the morning,
and sang. )
muddy water (louise glück)
Louise Glück: I like poems that seem hard won and necessary. Necessary does not mean shrill. Sometimes the thing that is necessary to say is very calm and plain. The others, the poems one writes because silence is terrifying, the poems that upholster banalities in pleasing language, these simply muddy the water.
impassible (red doc> #2)
INSIDE THE GLACIER
but how and where and
why no one says the word
lost. We’re going a new
way says Sad as they head
toward what looks like a
big doorway. G has maps
open but in the dimness
cannot read them. The
road stops at a square red
sign IMPASSIBLE. They
don’t mean us says Sad
backing up to go round the
sign.
naamloos meer (teju cole)
Vertrouwde en vreemde dingen, Teju Cole; p. 112-113.
aliens & anorexia
p. 51: ‘There is a tendency among romantic people to see their lives as grids and mazes, unfolding through an erratic but connected set of lines. These randomly occurring series of casualties may be retrospectively observed to form a pattern…’
p. 81: ‘There is this rhetoric that everyone buys into about things needing to come out [..]. As if, beneath the onion-skin of personalities, there lies the gleaming uncorrupted Human Soul.’
Uit Chris Kraus' Aliens & Anorexia (Semiotext(e) Native Agents, 2013).
i love dick
semiotext(e) native agents, 2006 |
*
Ik ben nu even gestopt met lezen omdat ik blijf nadenken over iets dat Chris, of eerder Dick, zei: Mannen verpesten nog steeds het leven van vrouwen. Ja, Dick beweert het en Chris denkt er over na, en over de man die (volgens haar) haar leven verpestte. (Zo nu en dan zegt Dick wel iets zinnigs maar dat maakt ‘m niet minder hufterig.)
Ik heb er moeite mee om iemand die anderen beschuldigt van het verpesten van zijn/haar leven serieus te nemen, mij is altijd verteld dat je gekwetst voelen een keuze is, en die pijn vervolgens jouw eigen schuld. Jeweetwel, dat idee. Maar dat idee haalt (o.a.) het idee van racisme, seksimse onderuit, en het laat geen argument heel. Dat idee zorgt ervoor dat je je nooit zou hoeven te verontschuldigen omdat je je dingen (beschuldigingen) zelf aantrekt (als een kledingstuk? Het past? Ik trek ‘m aan? Dat gezegde. Wie de .. past trekke ‘m aan. Ik ben ‘m kwijt, ik heb een hekel aan gezegdes, laatmaarzitten.) en is dus eigenlijk een techniek jezelf te beschermen tegen conflict en is dus eigenlijk hufterig. Bovendien. Als iemand iets tegen jou zegt, in-your-face, dan is dat persoonlijk bedoeld en is het onmogelijk een dergelijke opmerking te negeren. Je zou kunnen zeggen dat het je niet past maar wie is er niet gevoelig voor kritiek? En dat is ook niet erg. En nadenken, over kritiek of opmerkingen of beschuldigingen nadenken is ook niet erg. Het is wat mij betreft simpelweg een belediging (of: bewijs van gemakzucht, kortzichtigheid?/ maar dat zal wel aan mij liggen) te beweren dat niemand anders ooit schuld heeft aan dingen, dat alle verantwoordelijkheid ligt bij de gekwetste, want dat is onmogelijk. Onmogelijk. En niet waar.
Hoewel ik het er dus niet mee eens ben dat een mens volledige controle kan hebben (dat geldt voor zowel buiten als binnen het hoofd) zit dat idee in mijn systeem gebakken, hoe graag ik ’t ook los wil bikken, kwijt wil, en vond ik dit idee lastig. Maar ook weer niet want ik weet: Dick heeft gelijk: mannen verpesten nog steeds het leven van vrouwen. Dit heeft geen uitleg of voorbeelden nodig. En ik vind het stoer dat Chris vervolgens nagaat of haar dat zelf is overkomen. (Natuurlijk, ze is intelligent en ooit voelde een leraar zich daar ongemakkelijk bij. Hij nam haar niet serieus, suggereerde dat ze misschien meer geld kon verdienen met haar lijf dan met haar brein.)
Ik vind I Love Dick 't best als ik alleen Chris lees; haar gedachten haar ideeën haar fouten haar verlangens haar verleden haar heden. Die Chris begint de boventoon te voeren zodra, noem het toeval, ze haar man heeft verlaten.
lebowski publishers, 2016 |
de ontdekking van de wereld (2)
Uit De ontdekking van de wereld van Clarice Lispector (p. 153).
wezenlijke momenten
‘[So] the making of art, in reaction to the blows of life, is both an active, controlling process, in which she orders reality by ‘putting it into words’; and a passive, self-abnegating process, whereby she recognises that what she is making is part of something pre-existing and universal: ‘There is no Shakespeare; there is no Beethoven; certainly and emphatically there is no God; we are the words; we are the music, we are the thing itself.’’ (Virginia Woolf, Hermione Lee; p. 174)
Momenteel lees ik Wezenlijke momenten, Woolfs autobiografische werk waar deze woorden over the thing itself uit geciteerd zijn. Ik ga een groot stuk tekst hier overnemen uit het magistrale hoofdstuk ‘Een schets van het verleden’, inclusief de thing-woorden, omdat het zo mooi is en omdat het idee groter wordt in context (Hermione Lee vatte het krachtig samen maar Woolfs woorden zijn, wat mij betreft vanzelfsprekend, schoner).
de vrouwengezichten van een oorlog
Maar dat is niet het hele verhaal. Na die oorlog werden deze vrouwen algemeen beschouwd als 'niet normaal'. Pas vele jaren later werd de hulp, en het belang van die hulp, van de vrouw tijdens die oorlog publiekelijk erkend. Maar vrouwen die na de oorlog thuiskwamen hadden moeite met het oppakken van het leven. Als bekend werd dat ze tegen de Duitsers hadden gevochten werden ze niet langer serieus genomen als huwelijkskandidaat (reden voor veel vrouwen om te zwijgen over hun oorlogsverleden), of werd die 'abnormaliteit' hun later alsnog kwalijk genomen als er iets fout ging:
‘Ik heb twee kinderen... Een jongen en een meisje. De jongen is de oudste. Een goede, intelligente jongen. Hij heeft gestudeerd, is architect. Maar mijn meisje... Mijn meisje... Ze liep pas op haar vijfde, zei pas mama op haar zevende. Eigenlijk kan ze nog steeds geen mama zeggen, ze zegt moemo en geen papa maar poepo. Ze... Ik denk nog steeds dat het niet waar is, dat het een vergissing is. Ze zit in een gesticht... Al veertig jaar. Sinds ik met pensioen ben, ga ik elke dag naar haar toe. Mijn zonde... (...)
Ik ben gestraft... Waarvoor? Omdat ik gedood heb misschien? Dat denk ik... Wie oud is heeft veel tijd... Ik pieker en pieker. (...) Ik ben niet boos meer op mijn man, ik heb hem allang vergeven. Toen ik mijn dochter kreeg, keek hij naar ons... Hij is nog een tijdje gebleven en ging toen weg. Hij vertrok met verwijten: Gaat een normale vrouw de oorlog in? Leert ze schieten? Daarom kun je ook geen normaal kind krijgen. Maar ik bid voor hem...
Misschien heeft hij wel gelijk. Dat denk ik... Het is mijn zonde... (...)
Laat mijn achternaam maar weg. Laat maar...’ (p.254-255)
Het zijn afschuwelijke verhalen, voornamelijk. Ik geloof niet dat ik eerder een boek las dat de omstandigheden tijdens een oorlog zo helder weer gaf. Modder, dood, honger, dodelijke vermoeidheid. Kapotte zintuigen, dood, soep gemaakt van leer, nog meer dood. Felle haat maar toch ook liefde.
Ik wilde schrijven dat Alexijevitsj de oorlog 'invoelbaar' weet te maken en dat is niet per sé een fout woord, maar het kan niet een geschikt woord zijn omdat oorlog oorlog is, en niet nagebootst kan worden, op geen enkele manier. Toch weet Alexijevitsj iets van een oorlog over te brengen. Dat heeft vermoedelijk te maken met een andere beleving van de oorlog door vrouwen*, en de woorden van niet-professionele schrijvers: het boek staat vol anekdotes, getuigenverklaringen; vol aanhalingstekens. En heel veel puntjes... afgebroken zinnen... Maar door de woorden die voor die puntjes staan, door anderen wél uitgesproken zijn, is het niet lastig te begrijpen wat er met die leegte bedoeld wordt. Ongeveer... Vrouwen blijken oorlog anders te benaderen, hebben niet van te voren gekregen hoe oorlog moet worden ervaren, en komen daarom achteraf, veel jaren later, bij benadering dichterbij. Ook als zinnen blijven stranden.
*Alexijevitsj schrijft hierover:
‘Alles wat we weten over de oorlog weten we via mannen. We zitten vast in mannenvoorstellingen en mannengevoel over de oorlog. In mannenwoorden. Vrouwen zwijgen. Niemand, behalve ik, had ooit iets aan mijn oma en moeder gevraagd. Ook niet aan de vrouwen die aan het front geweest waren. Als die ineens over vroeger gingen praten, vertelden ze niet over hun eigen vrouwenoorlog. Ze vertelden over die van de mannen, ze hanteerden de mannelijke norm.’ (p.9)
‘Mannen verschuilen zich achter de geschiedenis, de feiten. De oorlog fascineert hen als handeling, als botsing van ideeën en belangen. Vrouwen worden gegrepen door gevoelens. Bovendien worden mannen er van jongs af aan op voorbereid dat ze misschien ooit moeten schieten. Vrouwen krijgen dat niet onderwezen en hebben daar geen belangstelling voor. Ze onthouden andere dingen, op een andere manier. Ze zien dingen die voor mannen gesloten blijven. (..) hun oorlog heeft geur, kleur, details van alledag (..).’ (p.16-17)
de ontdekking van de wereld
Uit De ontdekking van de wereld van Clarice Lispector (p. 87).
piet oudolf
Noel Kingsbury en Piet Oudolf hebben samen meer boeken gemaakt, o.a. Droomplanten, Méér Droomplanten, Plannen en planten, en Ontwerpen met planten. Een aantal titels, waaronder Droomplanten, zijn ondertussen zowel uitverkocht als zeer gewild en tweedehands dus zeer prijzig; helaas.
tuinliteratuur
vita sackville-west
Als u de gewoonte al hebt om altijd potlood en papier bij u te hebben, is het nu de goede tijd om iets op te schrijven over lichteffecten op een zomeravond.
Het ligt natuurlijk voor de hand dat u planten die u genomen hebt om hun herfstkleuren, op een plaats moet zetten waar de zon erop valt. Dat weet iedereen. De esdoorn-achtigen onder andere. Maar ik bedoel dat u in deze augustusdagen tegen de avond uw tuin zou kunnen rondwandelen om te letten op de veranderingen in de lichtval in deze late zomermaand, en de dingen opschrijft die u hebt opgemerkt. Je zegt te gemakkelijk: ‘O, dat zal ik onthouden!’ en dan vergaat de tijd en je weet het niet meer, en je probeert je die augustusavond te herinneren, toen je wist dat er iets was wat je wilde onthouden, maar het beeld is verdwenen en het is een jaar later, en er is geen aantekening over, tenzij u altijd potlood en papier in uw zak hebt.
Uit In de tuin van Vita Sackville-West.
pluis
De ramen van mijn slaapkamer staan bijna altijd open, vooral in de zomer. Als het hard waait (dat is regelmatig het geval in de polder) en ik de deur van mijn kamer open, stormt het er even, kort maar krachtig.
Sinds een paar weken staat er in het mini-vaasje op mijn bureau een tak van het wilgenroosje. Als het wilgenroosje is uitgebloeid, produceert het z'n zaad zoals ook de paardenbloem dat doet: met veel pluis.
Dit is overigens een prachtig systeem: naast bloem en blad bevat de steel van het wilgenroosje extra steeltjes, het zijn net ranken, maar ze groeien niet, krullen niet. Dit steeltje is echter niet één, maar bestaat uit vier zeer dunne stelen die in elkaar geritst lijken te zijn. De dunne stelen laten elkaar op een gegeven moment los, het geheel knapt doordat de boel is uitgedroogd, en geeft z'n pluis en zaadjes aan de wind.
Laatst opende ik de deur van mijn slaapkamer, ook toen waaide het. Het zag plotseling wit van het pluis, het was alsof er witte, dunne sluiers door de kamer golfden. Twee tellen later was alles verdwenen. Mijn deur temde de storm, en het kleine zachte spul van het wilgenroosje had zich een nieuw, niet al te levensvatbaar plekje opgedrongen gekregen (waarvoor mijn excuses).
plantaardig / vegetatieve filosofie
Tegelijkertijd blijft het bedrijf hout kappen, om de volgende reden:
Staatsbosbeheer vindt het belangrijk hout van eigen bodem te oogsten. Zo dragen we er aan bij dat Nederland niet alleen hout consumeert terwijl elders in de wereld hele ecosystemen worden vernietigd voor onze houtconsumptie. Jaarlijks oogsten we hout in ongeveer 10 procent van ons totale bosbezit. (bron)
Dit is een symbolische handeling. Jaarlijks heeft Nederland tweemaal zijn eigen oppervlakte aan hout nodig. Het land moet daarom 93% van zijn hout importeren. Van de 7% die overblijft produceert Staatsbosbeheer een derde deel, oftewel 2,5% van de houtbehoefte van Nederland. Daarmee blijft precies datgene gebeuren, maar dan uit het zicht in het buitenland, wat Staatsbosbeheer in Nederland bestrijdt: de aanleg van enorme oppervlaktes met productiebos van één soort (monocultuur), ten koste van de zogeheten 'natuurlijke' bossen met een grote biodiversiteit. De natuurbeherende schijnmanoeuvres van Staatsbosbeheer sussen het Nederlandse geweten en maken het mogelijk de ogen te sluiten voor de gevolgen van het eigen handelen op de wereldwijde 'natuurlijke' omgeving.’
Uit Plantaardig. Vegetatieve filosofie van Th.C.W. Oudemans, in samenwerking met N.G.J. Peeters.
zonnevlekken
Oeverzwaluwwand (©: hier gevonden) |
Ik denk de laatste tijd veel na over natuur, houd me bezig met bomen, bloemen, planten, vogels, bijen. Omdat ik zoveel bezig ben met natuur (ik kijk iedere dag lang naar de witte wisteria die zich om een plank, gaas vouwt, werpt, ik weet het niet, het is net een sjaal), lees ik er ook graag over. Vanmorgen zat ik in de tuin naar een bij te kijken die opmerkte dat de kaasjeskruid nu bloeit, en ik bedacht dat ik meer natuurboeken van vrouwen wilde lezen, en dat er te weinig zijn. Ik wist op dat moment ook dat dat onzin was, ik kon direct namen noemen: Annie Dillard, Kathleen Jamie, Helen Macdonald, Mary Oliver, Barbara Hurd, Rebecca Solnit, en mijn natuurlijst op goodreads bevat veel titels van vrouwen. Maar gisteren, in de boekhandel in Zwolle, kwam ik alleen maar mannen tegen. Ik weet niet waarom ik bedacht dat ik natuurboeken van vrouwen wilde lezen, maar nu ik de namen bekijk, Macdonald, Dillard, Solnit, vermoed ik dat ik wil lezen over het ervaren van natuur. (Schrijven mannen feitelijker?)
Ik kocht een natuurboek van een man, Het herdersleven van James Rebanks, en ik sta op het punt een ander natuurboek van een man te kopen, De zintuigen van vogels van Tim Birkhead.
Ik kijk nu naar de bewegende schaduwen van het bladerdak, buiten, op het grote grasveld dat grenst aan een bescheiden, maar prettig bos (er staat vooral heel veel vlier, maar wie houdt er nu niet van vlier?). Het patroon van de schaduwen is prachtig, het golft als een zee. Zonnevlekken, in Tomas Tranströmers woorden.
Wellicht moet ik zelf over natuur gaan schrijven, meer dan ik tot nu toe heb gedaan. Ik bedoel, als je een boerenzwaluw, gierzwaluw, huiszwaluw en huiszwaluw van elkaar kunt onderscheiden, en weet dat de gierzwaluw stiekem geen familie is van die andere zwaluwen, dan heb je in ieder geval genoeg interesse om het te proberen. De kennis komt dan wel met het kijken, en de boeken.
Ik ga nu op zoek naar een klaproos. Ik heb al slaapmutsjes (familie van de veelvoorkomende rode bleke klaproos), vermoed ik, er is nog geen bloem of zelfs knop te vinden maar de eerste scheuten beloven slaapmutsjes. Het meest houd ik van wilde bloemen, en klimplanten, maar daarover wellicht later meer. Ik wil nu een klaproos vinden, voor de pracht, maar ook voor de zaadjes.
c’est moi, wen er maar aan
‘Ik bleef een tijdje naar mijn boeken staren en een grote tevredenheid maakte zich van me meester, alsof ik zojuist een ingewikkelde som op een zuivere, exacte manier had opgelost. Ik had helemaal genoeg van mannen, dat was het! Ik had geen zin meer om naar ze te luisteren als ze zelfvoldaan over hun buik zaten te wrijven op een podium, en blijkbaar had ik ook geen zin meer om ze te lezen.
Een vreselijk seksistische gedachte natuurlijk, politiek incorrect en hopeloos tweede golf-achtig. Maar daar, in de beslotenheid van mijn kamer, kwam het me voor als een overwinning. Zonder dat ik het echt in de gaten had gehad, had zich in mij een proces voltrokken: wat vrouwen, vrouwen in deze tijd, schrijven vind ik interessanter dan wat mannen schrijven. Vrijer, wilder, slimmer, eerlijker en zonder met stokpaardjes over het verschil tussen fictie en non-fictie op de proppen komen, omdat ze dat verschil allang hebben gebagatelliseerd.
Een opmerkelijke conclusie voor iemand die eigenlijk altijd van mening is geweest dat gender er niet zo veel toe doet in de literatuur. Moest ik dit nu ook aan de grote klok gaan hangen? Ik twijfelde, tot ik Hilary Mantel las, die beschrijft hoe ze begon aan haar fenomenale memoire De geest geven: “Ik doe het gewoon, denk ik bij mezelf, ik steek mijn handen uit en zeg: c’est moi, wen er maar aan.”’
clarice lispector
p. 21, Near to the Wild Heart:
‘“What do you get when you become happy?” Her voice was a clear, sharp arrow. The teacher looked at Joana.
“Repeat the question . . .?”
Silence. The teacher smiled as she stacked up the books.
“Ask it again, Joana. I didn't hear you properly.”
“I'd like to know: once you're happy what happens? What comes next?” she repeated obstinately.
The woman stared at her in surprise.
“What a thought! I don't think I know what you mean, what a thought! Ask it again in other words . . .”
“Being happy is for what?”’
p. 35 (de titel van het hoofdstuk: Joana's Joys):
‘The freedom she sometimes felt. It didn't come from clear reflections, but a state that seemed to be made of perceptions too organic to be formulated as thoughts. Sometimes at the bottom of the feeling wavered an idea that gave her a vague awareness of its kind and color.
The state she slipped into when she murmured: eternity. The thought itself took on a quality of eternity. It would magically deepen and broaden, without any actual content or form, but without dimensions. The impression that if she could remain in the feeling for a few more instants she'd have a revelation—easily, like seeing the rest of the world just by leaning from the earth towards space. Eternity wasn't just time, but something like the deeply rooted certainty that she couldn't contain it in her body because of death; the impossibility of going beyond eternity was eternity; and a feeling in absolute, almost abstract purity was also eternal.’
Ik geloof dat ik hiermee mijn punt wel maak. Joana's/Clarice's manier van observeren (of ervaren?) lijkt weg te blijven van het sentiment, terwijl het tegelijkertijd om iets fundamenteels gaat (en het dus wel zo dicht bij komt als het sentiment). Het maakt in Joana's/Clarice's geval in ieder geval een groot deel uit van haar wezen.
Volgens Benjamin Moser, en veel mensen die Lispector hebben gekend, heeft Clarice Lispector iets dierlijks. En iets amoreels (ze wordt dan ook vooral vergeleken met katten of katachtigen). Moser heeft hier enkele pagina's aan gewijdt in zijn biografie. Hij vergelijkt Joana (Near to the Wild Heart) met Clarice Lispector zelf. Het zijn boeiende pagina's, waarin Moser Lispectors dierlijke amoraliteit koppelt aan de wrede omstandigheden van Clarice's eerste levensjaren: haar ouders vluchtten weg van de verschrikkelijke jodenvervolgingen na de Eerste Wereldoorlog en moesten na aankomst in Brazilië een nieuw bestaan opbouwen.
p. 82-83, Clarice Lispector, de biografie:
‘Moraliteit, schreef Fernando Pessoa, is 'de krachtinspanning om het menselijke leven te verheffen, het een menselijke waarde te geven'. Het is deze poging het leven terug te brengen tot de menselijke maat – elk idee dat leven menselijk is of dat het universum georganiseerd is om mensen troost te bieden – die zal Clarice afwijzen [..] Gezien de omstandigheden waarin de eerste jaren van het leven van Clarice zich voltrokken, kon ze amper tot een andere conclusie zijn gekomen dan dat het leven niet menselijk is en geen 'menselijke waarde' heeft. [..] Dat de aard van de wereld willekeurig en zinledig is, was de enige logische slotsom, maar vanwege de willekeurige dierlijke aard van de wereld was het noodzakelijk de conventionele moraal te verwerpen, wat betekende: menselijke betekenissen toekennen aan de niet-menselijke wereld. Iemand met haar geschiedenis zou zich nooit tevreden kunnen stellen met de gebrekkige fictie van een universum dat onderworpen is aan de menselijke heerschappij.
In plaats daarvan was het leven neutraal en universeel, zonder menselijke waarde, onbereikbaar voor menselijke kennis – zoals de grote heilige naam van God, die voor de joden tegelijkertijd onkenbaar én het hoogste mystieke doel is – onbereikbaar voor menselijke taal, onmogelijk te benoemen of beschrijven. Het enige wat mensen kunnen doen is contact zoeken met dat universele leven. Dat is het belang van Joana's dierlijkheid, en dat zal het mystieke doel zijn van Clarice Lispectors schrijven.’
(Ik ben nog maar op pagina 86, maar heb nu al het idee dat ik de schrijver Clarice Lispector al heel veel beter begrijp. Het is belachelijk, maar ook ik ben verliefd op Lispector. Nu al, na één roman te hebben gelezen, enkele regels uit De ontdekking van de wereld, een aantal pagina's van haar biografie. Ze had/heeft dit effect op veel mensen, schijnt.)
het verbuigen van taal
Benschop kan niet anders dan haar te noemen, hij schrijft immers over de dictatuur onder Ceaușescu, over herinneringen van Roemenen aan de onderdrukking, over taal: Müller schreef hier weergaloze essays over. Benschop over Herta Müller (Zout in de wond, p. 144):
‘In het jargon van de dictatuur werd er destijds over rationalisering van de elektriciteit gesproken. Hoezo rationalisering? Het is een aspect van de dictatuur dat me fascineert: de wijze waarop de taal werd verbogen om de werkelijkheid naar de logica van de dictatuur te modelleren. Of om verwarring tussen realiteit en de fictie van de macht te zaaien. Woorden, in Roemenië, bleken weinig stabiele waarde te bezitten. En er is niemand die dat zo zorgvuldig heeft geobserveerd en beschreven als Herta Müller, de schrijver die in 2009 de Nobelprijs kreeg voor een oeuvre dat in vele toonaarden de Ceaușescu-jaren oproept. Ik ben haar vooral gaan lezen nadat ik was teruggekeerd uit Roemenië en de indrukken van diepte wilde voorzien. Of eigenlijk, om te weten te komen wat ik niet had kunnen zien, maar wat vagelijk wel was opgeroepen. Müllers stijl is hard en karig, op momenten messcherp en tegelijk ook hoogpoëtisch. Haar oog voor de onbetrouwbaarheid van de mens is groot, wat niet verwonderlijk is als je opgroeit in een dictatuur die mensen geen privéleven gunt en alle mensen die niet collaboreren het leven zuur maakt, onder wie haarzelf, destijds een jonge schrijver. Haar literaire taal mocht niet bestaan, die werd als hetze tegen de Sovjetunie en het regime beschouwd. Haar debuut Niederungen verscheen in Roemenië in 1982 in gecensureerde versie en twee jaar later in Duitsland ongecensureerd.
tweetalige lelies (herta müller #3)
Lelie, crin, is in het Roemeens mannelijk en in het Duits vrouwelijk. Natuurlijk kijkt de Duitse lelie je anders aan dan de Roemeense. In het Duits heb je met een leliedame, in het Roemeens met een heer te maken. Als je beide visies kent, verenigen ze zich in je hoofd. De vrouwelijke en de mannelijke blik zijn opengebroken, in de lelie dansen een vrouw en een man samen. Het voorwerp voert in zichzelf een klein spektakel op omdat het zichzelf niet meer zo goed kent. Wat wordt de lelie in twee gelijktijdig lopende talen? Een vrouwenneus in een mannengezicht, een groenachtig lang gehemelte of een witte handschoen of kraag. Ruikt de lelie naar komen en gaan of naar lang blijven? De afgesloten lelie van de twee talen is door de ontmoeting tussen twee meningen over de lelie in een raadselachtig, eindeloos gebeuren veranderd. Een lelie met een dubbele bodem is altijd onrustig in je hoofd en zegt dus voortdurend iets onverwachts over zichzelf en de wereld. Je ziet er meer in dan in de eentalige lelie.’
De koning buigt, de koning moordt, Herta Müller; p. 36.
zwijgend dwalen (herta müller #2)
De koning buigt, de koning moordt, Herta Müller; p. 32.
dagelijkse handgrepen (herta müller)
De koning buigt, de koning moordt, Herta Müller; p. 22.
dart
‘This poem is made from the language of the people who live and work on the Dart. Over the past two years I've been recording conversations with people who know the river. I've used these records as life-models from which to sketch out a series of characters – linking their voices into a sound-map of the river, a songline from the source to the sea. There are indications in the margin where one voice changes into another. These do not refer to real people of even fixed fictions. All voices should be read as the river's mutterings.’
Het is niet makkelijk, niet alleen de stem veranderd maar ook de vorm, de toon, de snelheid; een rivier veranderd eveneens van inhoud, diepte, snelheid, breedte. Niet makkelijk, wel de moeite waard. Ik onderstreep veel zinnen. Ik ben nog lang niet bij de zee, toch alvast een aantal regels (geplukt van pagina's 1 t/m 21):
trying to summon itself by speaking . . .
in each eel a fingerwidth of sea
seeing the cold floating spread out above the morning
turning the loneliness in all directions
the whole / unfolding emptiness branching and reaching / and bending over itself
but there's roots growing round my mouth
a white feather on the water keeping dry
I've seen him / taking the shape of the sky, a bird, a blade, / a fallen leaf, a stone
I let time go as slow as moss, I stand / and try to get the dragonflies to land / their gypsy-coloured engines on my hand
all the way from Iceland, from the Faroes, / a three-sea-winter fish coming up on the spate, / on the full moon, when the river spreads out // a thousand feet between Holne and Dartmeet and he climbs it, / up the trickiest line, maybe / maybe down-flowing water has an upcurrent nobody knows / it takes your breath away, / generations of them inscribed into this river
I walk across the weir, on the phone in the middle of the river
you can hear water / cooped up in moss and moving / slowly uphill through lean-to trees / where every day the sun gets twisted and shut / with the weak sound of the wind / rubbing one indolent twig upon another
It's Spring, you can work in a wood and feel the earth turning
They say all rivers were once fallen trees.
Oaks whose arms / are whole trees
the surface looked mad
.
louise glück/ the night migrations
(Uit Averno / Farrar, Straus and Giroux; 2007.)
alles voor het eerst
‘Misschien is het juist om die reden, omdat je altijd geweigerd hebt met een vlak verhaal te komen over de geografische en historische identiteit van je landgenoten, dat de Nederlanders nooit zo bereidwillig zijn geweest het universele karakter van je werk te erkennen.’ (p. 43)
Manguel vergelijkt Nooteboom vervolgens met Borges: hij werd in Argentinië als buitenlander gezien, ‘omdat hij schreef over dingen aan gene zijde van de zee. In jouw geval beschouwen de Nederlanders je vermoedelijk als schuldig aan lèse-majesté. Het is misschien niet bij hen opgekomen dat het weleens andersom zou kunnen zijn.’
Ik vraag me nu af: lezen Nooteboom-liefhebbers wellicht meer buitenlandse dan Nederlandse literatuur? Het lijkt me overigens wat overdreven om Nooteboom te beschuldigen van verraad (lèse-majesté), maar ik kan me indenken dat lezers die voornamelijk literatuur van Nederlandse auteurs lezen, zich ongemakkelijk voelen bij Nootebooms grenzeloze boeken. Wat mij zo aantrekt in het prozawerk van Nooteboom, lijkt andere lezers te ontmoedigen: de vaak onbekende omstandigheden van zijn personages, zijn weigering gebruik te maken van een plot, afwezigheid van antwoorden, abrupte eindes; om maar wat te noemen.
Manguel concludeert:
‘Wat we zo gemakkelijk vergeten is dat als we het over het universele karakter van een schrijver hebben, we feitelijk uitgaan van een universele lezer. We verklaren dat we allemaal, uitstijgend boven conventionele definities en bureaucratische vereisten, kunnen bogen op de gedeelde gave de wereld te leren kennen aan de hand van door mensen bedachte beelden en woorden, en een gemeenschappelijke cultuur. Of we ervoor kiezen die gave te benutten is een andere zaak.’ (p. 44; schuingedrukte zin door mij gecursiveerd.)
Ofwel: het ligt aan de lezer als hij iets onbegrijpelijk, of niet relevant vindt. Nooteboom is het daar ongetwijfeld mee eens; zoals iemand een bladzij omslaat / zonder te hebben gelezen / alles geschreven voor niets, schreef hij in zijn gedicht ‘Post’.
mary oliver (2)
One Winter Day
(Uit Long Life: Essays and Other Writings.)
mary oliver
The Moth, The Mountains, The Rivers
(Uit A Thousand Mornings.)
bitter fame
I thought that I could not be hurt;
I thought that I must surely be
impervious to suffering —
immune to mental pain
or agony.
My world was warm with April sun
my thoughts were spangled green and gold;
my soul filled up with joy, yet felt
the sharp, sweet pain that only joy
can hold . . .
Then, suddenly my world turned gray,
and darkness wiped aside my joy.
A dull and aching void was left
where careless hands had reached out to
destroy
my silver web of happiness . . .
Even then, writing was a need, living a complicated necessity that writing had to manage.’ (p. 1-2)
Uit Bitter Fame: A Life of Sylvia Plath van Anne Stevenson.
the silent woman (2)
the silent woman
[disclaimer: ik schreef dit in 2016 (het is nu maart 2020) & was niet op de hoogte van.... veel dingen.
meer informatie:
- Sylvia Plath and the Communion of Women Who Know What She Went Through
- Why Are We So Unwilling To Take Sylvia Plath at Her Word?]
*
Vanwaar toch die enorme belangstelling voor Sylvia Plath en Ted Hughes? — ik wilde schrijven dat ik ook die interesse heb, maar ik weet niet of ik nieuwsgierig ben naar dezelfde dingen. Er wordt veel geschreven over het huwelijk van de twee schrijvers, omdat het een groot deel uitmaakt van Sylvia Plaths verhaal. Begrijpelijk. Wat ik minder begrijpelijk vind is de neiging van velen (want Hermione Lee heeft gelijk: I'm intrigued by the sense [..] of Plath's life having left a sort of blight, a strange force-field which affects everyone who gets sucked into it. Dat geldt ook voor lezers, vermoed ik.) om iemand de schuld te moeten geven — van het einde van de relatie; van Plaths dood.
The Silent Woman (1994) van Janet Malcolm stond toevallig al enige tijd op mijn wenslijst en lijkt aan mijn eisen te voldoen. Het boek is in principe de reactie van een journalist op het verschijnen van Bitter Fame: a Life of Sylvia Plath van Anne Stevenson: het verscheen in 1989 en werd negatief onthaald, Malcolm vroeg zich af waarom. Janet Malcolm maakt ook gebruik van eerder gepubliceerde boeken van/over Sylvia Plath, om te kunnen vergelijken, maar ook om uitspraken en verschijnselen te kunnen vergelijken en beoordelen. Ik heb The Silent Woman nog niet uit, maar het lijkt vooral een onderzoek naar het genre ‘biografie’, wat het (ver)mag, doet en/of moet, met het verschijnsel Plath/Hughes als onderwerp.
Over de overheersende sympathie voor Plath in de 'zaak' Plath/Hughes schreef Janet Malcolm het volgende:
‘As I write the word “ghostly”, I feel closer to the center of the mystery of why the weight of public opinion has fallen so squarely on the Plath side and against the Hugheses—why the dead have been chosen over the living. We choose the dead because of our tie to them, our identification with them. Their helplessness, passvity, vulnerability is our own. We all yearn toward the state of inanition, the condition of harmlessness, where we are perforce lovable and fragile. It is only by great effort that we rouse ourselves to act, to fight, to struggle, to be heard above the wind, to crush flowers as we walk. To behave like live people. The conest between Plath and Hughes invokes the contest between the two principles that hedge human existence. In his poem “Sheep” Ted Hughes writes of a lamb that inexplicably died soon after birth:
It was not
That he could not thrive, he was born
With everything but the will—
That can be deformed, just like a limb.
Death was more interesting to him.
Life could not get his attention.
Life, of course, never gets anyone's entire attention. Death always remains interesting, pulls us, draws us. As sleep is necessary to our phisiology, so depression seems necessary to our psychic economy. In some secret way, Thanatos nourishes Eros as well ass opposes it. The two principles work in covert concert; though in most of us Eros dominates, in none of us is Thanatos completely subdued. However—and this is the paradox of suicide—to take one's life is to behave in a more active, assertive, “erotic” way than to helplessly watch as one's life is taken away from one by inevitable mortality. Suicide thus engages with both the death-hating and the death-loving parts of us: on some level, perhaps, we may envy the suicide even as we pity him. It has frequently been asked whether the poetry of Plath would have so aroused the attention of the world if Plath had not killed herself. I would agree with those who say no. The death-ridden poems move us and electrify us because of our knowledge of what happened. [A.] Alvarez has observed that the late poems read as if they were written posthumously, but they do so only because a death actually took place. (..) When Plath is talking about the death wish, she knows what she is talking about. In 1966, Anne Sexton, who committed suicide eleven years after Plath, wrote a poem entitled “Wanting to Die”, in which these startlingly informative lines appear:
But suicides have a special language.
Like carpenters they want to know which tools.
They never ask why build.
When, in the opening lines of “Lady Lazarus”, Plath triumphantly exclaims, “I have done it again”, and, later in the poem, writes,
Dying
Is an art, like everything else.
I do it exceptionally well.
I do it so it feels like hell.
I do it so it feels real.
I guess you could say I've a call,
we can only share her elation. We know we are in the presence of a master builder.’ (p. 57-59)