Wat je doet hoeft niet in het woord verdubbeld te worden. Woorden vertragen de handgrepen*, ze staan het lichaam gewoon in de weg – dat kende ik. Maar het gebrek aan overeenstemming tussen buiten bij je handen en binnen in je hoofd, het besef: nu denk je iets wat je niet past en wat niemand van je verwacht, dat was iets anders. Dat gebeurde alleen als de angst opkwam. Ik was niet banger dan anderen, had alleen maar, waarschijnlijk net zoals zij, al die ongegronde redenen om bang te zijn – in mijn hoofd opgebouwde, verzonnen redenen. Maar die verzonnen angst is niet louter ingebeeld, hij is geldig als je er steeds last van hebt want hij is even werkelijk als de objectief gegronde angst. Je zou hem, juist omdat hij in je hoofd geconstrueerd is, ook hoofdloze angst kunnen noemen. Hoofdloos omdat hij geen precieze oorzaak en geen remedie kent. Emil M. Cioran zegt ergens dat de ogenblikken van ongegronde angst het bestaan het diepst raken. Het plotselinge zoeken naar zin, de nerveuze koorts, het huiveren van je gemoed bij de vraag: wat is mijn leven waard.’
[*‘De dingen heetten precies zo als ze waren en ze waren precies zo als ze heetten. Een overeenstemming voor altijd. Voor de meeste mensen bestonden er tussen woord en voorwerp geen kieren waar je doorheen moest kijken en in het niets moest staren, alsof je uit je huid gleed, de leegte in. De dagelijkse handgrepen ware instinctief, waren woordloos aangeleerd werk, het hoofd volgde de weg van de handgrepen niet en had ook niet zijn eigen afwijkende wegen.’]
De koning buigt, de koning moordt, Herta Müller; p. 22.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten