traag/ denk ik

ik ben veranderd in een trage lezer. traag lezen is iets dat onvermijdelijk is geworden, voor mij — lang had ik niet in de gaten dat ik daar behoefte aan had. ik denk dat het de poëzie die mijn neus op die feiten heeft gedrukt. en schrijvers als virginia woolf en christa wolf. in november 2017 las ik woolfs the waves maar het voelt alsof ik het nog steeds lees; hoe werkt een boek zich zo naar binnen? toen ik het las voelde ik me vooral verdwaald, nu heb ik het idee dat het boek in alles wat ik denk en zie en voel zit. zit.

van christa wolf heb ik ondertussen drie boeken gelezen en ik denk ook over haar werk nog steeds veel na. ze schreef over medea en kassandra, maar ook over haarzelf. tegelijkertijd; maar het laatste boek dat ik van haar las, stad der engelen gaat vooral over haarzelf. (& toch ook weer over die andere vrouwen.) het gevecht dat leven heet: ze leefde en werkte en publiceerde tijdens de koude oorlog, was communist, leefde en werkte en publiceerde lang van achter het ijzeren gordijn. ze overleefde maar het heeft haar gekost.

het ongemak van onbegrip dat wolf weet te beschrijven, weer te geven, insinueren; daar was ik vooral van onder de indruk. en illusies en de pijn van het wegwaaien van de utopie, de droom. ze huilde toen ze hoorde van stalins dood. er was zo veel dood.

de grens die wegviel in november 1989 viel natuurlijk niet helemaal weg. de hiërarchie van het gevoel. vond ik dat in haar werk? ik kan het me niet herinneren maar het ongeloof waar wolf na '89 mee geconfronteerd werd doet me daar aan denken. alsof we niet allemaal leven met illusies. de grootste onzichtbaar omdat, te groot.

het laatste boek dat ik uitlas was margaret atwoods the handmaid's tale. atwood weet iets dat woolf en wolf wisten; iets waarmee veel vrouwen bekend zijn. ik ben er nog niet helemaal over uit wat ik daarmee bedoel, wat dat iets is. maar, ik heb het boek ook pas uit. ja.

ik ga nu the waves herlezen. het is sowieso een werk dat ik de rest van m'n leven zal (her)lezen, denk ik; er staat zo veel in dat ik nog niet heb gehoord, denk ik.

het leven brandde op de huid van de vrouw

Daarna heb ik in het museum lang voor de Medeajurk van Jana Sterbak gestaan: een van draad gevlochten vrouwenlichaam, omgeven door een installatie van elektrische draden, die waren aangesloten op een stopcontact en steeds weer begonnen te gloeien, even doofden en dan weer gloeiden. Alles brandde op de huid van die vrouw, het leven brandde op de huid van de vrouw, het was immers de jurk die Medea aan Glauke moet hebben gegeven, haar rivale, en waardoor haar huid verbrandde. Op een projectiescherm verscheen een tekst, die ik overschreef:

I want you to feel the way I do: There's barbed wire wrapped all around my head and my
skin grates on my flesh from the inside. How can you be so comfortable only 5" to
the left of me? I don't want to hear myself think, feel myself move. It's not that I want
to be numb. I want to slip under your skin: I will listen tot he sound you hear, feed on
your thought, wear your clothes.
Now I have your attitude and you're not comfortable anymore. Making them yours
you relieved me of my opinions, habits, impulses. I should be grateful but instead...
you're beginning to irritate me: I am not going to live with myself inside your body,
and I would rather practice being new on someone else.

De vrouw met haar brandende huid, die in mijn huid wilde glippen om mij te laten voelen wat zij voelt om bevrijd te zijn van haar pijn, en die zich toch niet in het lichaam van een ander thuis kan voelen. Het bekende verlangen. De bekende teleurstelling.

: christa wolf, stad der engelen, of the overcoat of dr. freud (p252)

instructions on not giving up

More than the fuchsia funnels breaking out
of the crabapple tree, more than the neighbor’s
almost obscene display of cherry limbs shoving
their cotton candy-colored blossoms to the slate
sky of Spring rains, it’s the greening of the trees
that really gets to me. When all the shock of white
and taffy, the world’s baubles and trinkets, leave
the pavement strewn with the confetti of aftermath,
the leaves come. Patient, plodding, a green skin
growing over whatever winter did to us, a return
to the strange idea of continuous living despite
the mess of us, the hurt, the empty. Fine then,
I’ll take it, the tree seems to say, a new slick leaf
unfurling like a fist to an open palm, I’ll take it all.

—ada limón, instructions on not giving up

de taal van de benedenwereld

een van mijn favoriete hoofdstukken in Robert Macfarlane's nieuwe boek Benedenwereld gaat over het ‘wood wide web’, het netwerk dat bomen onder de grond met elkaar verbindt. lang dachten wetenschappers dat planten, bomen, en ander gewas met elkaar wedijveren om te kunnen overleven, maar bosecoloog Suzanne Simard zag dat douglassparren en papierberken elkaar nodig hadden om in leven te blijven. ze wilde weten hoe dat zat, en kwam er na onderzoek achter dat onder de grond, de zwarte doos van de bodem, bleke, superdunne draden lagen: zogeheten ‘hyfen’ of ‘schimmeldraden’, die schimmels door de bodem heen versturen. het bleek dat iedere kubieke meter bosgrond tientallen kilometers schimmeldraden bevatten.

Simard ontdekte nog iets anders interessants: de schimmeldraden liggen tussen verschillende soorten: papierberk heeft een verbinding met andere papierberken maar ook met douglassparren: het resultaat is een niet-hierarchisch netwerk tussen uiteenlopende plantensoorten.

netwerk = uitwisseling = communicatie = taal.

nog voordat Macfarlane haar naam noemt moest ik aan Robin Wall Kimmerer denken. Kimmerer is botanist/ plantkundige, schrijver van twee boeken (Gathering Moss: A Natural and Cultural History of Mosses en Braiding Sweetgrass: Indigenous Wisdom, Scientific Knowledge and the Teachings of Plants), en heeft een Potawatomi-achtergrond. de taal die zij tijdens opleidingen leerde voor de wereld de ze onderzocht en bestudeerde komt totaal niet overeen met de taal van haar voorouders: een taal die veel meer werkwoorden bevat dan bijvoorbeeld het Engels: dertig procent tegenover zeventig procent (Potawatomi).

Macfarlane schrijft in ‘De ondergroei’ dat er een nieuwe taal nodig is om de benedenwereld van het bos te begrijpen; Ons huidige taalsysteem strijdt tegen de gedachte dat alles een ziel heeft; uit gewoonte en uit een soort reflex onderwerpen en antropomorfiseren we de bovenmenselijke wereld. hij verlangt naar een taal die de bezieling van de wereld erkent en bevordert.

het Potawatomi is een taal die de neiging heeft leven te bespeuren in dat wat anders is waardoor dat woord ‘leven’ meer betekenis krijgt dan we hier in het westen gewend zijn. naast bomen en planten, mensen en dieren beschikken ook bergen, stenen, wind, vuur, en verhalen en liederen over leven; ze zíjn. Macfarlane geeft een voorbeeld dat uit Kimmerers boek Braiding Sweetgrass komt:

Wiikwegamaa betekent bijvoorbeeld ‘baai zijn’. (Benedenwereld, RM)

Een baai is alleen een zelfstandig naamwoord als het water dóód is, gevangen tussen de oevers en gevat in het woord. Maar het werkwoord bevrijdt het water uit zijn slavernij en wekt het tot leven. ‘Baai zijn’ bevat het wonder dat, op dit moment, het levende water besloten heeft om bescherming te zoeken tussen deze oevers, zich te verstaan met cederwortels en een vlucht jonge grote zaagbekken. (Braiding Sweetgrass, RWK)

het water dat besloot bescherming te zoeken: het water. it.
de baai besloot bescherming te zoeken: bezieling. het bezielde water leeft een eigen verhaal.

*

taal speelt een enorme rol in Benedenwereld en ‘De ondergroei’ is niet het enige talige hoofdstuk. in ieder boek dat ik van hem heb gelezen doet Macfarlane moeite om in woorden te vangen wat het landschap hem zegt, wil zeggen. ik denk dat er in dit boek meer van hem wordt verlangd te luisteren dan in andere boeken, omdat hij aldoor werelden betreedt die hij niet kent. hij is altijd samen met iemand die hem gidst. op die manier komt hij plekken tegen die hem uitgelegd moeten worden. dat kan te maken hebben met locale geschiedenis of mythen, met de abstracte wetenschap van zwarte gaten, of omdat er door smeltende gletjers spoken tevoorschijn komen die zorgen voor zoveel vervreemding dat zijn maag zich omkeert.

Macfarlane is in Groenland als voor zijn neus honderdduizenden tonnen ijs losbreken van een gletsjer en er ineens een glanzende zwarte piramide oprijst, gemaakt van iets wat ijs moet zijn maar er niet als ijs uitziet (..), iets wat naar ik me voorstel het materiaal van een meteoriet moet zijn gemaakt, iets wat zo diep uit de tijd afkomstig is dat het van al zijn kleur is ontdaan. van sterren gemaakt. honderdduizend jaar oud. een zwarte ster.

ik begrijp niet helemaal wat hij vervolgens zegt (ik zag immers niet wat hij zag) maar het is interessant want iets daarvoor heeft hij het over een bewuste omgeving die luistert en spreekt, dus ik denk dat dit is waarom hij zo'n afkeer voelde bij de glanzende zwarte verschijning — hij kon zich niets bij het iets voorstellen omdat het iets niet sprak:

.. het zwarte ijs was van een heel andere orde van desinteresse, zo extreem dat je er van moest walgen. Camus noemde die eigenschap van materie ‘dichtheid’. ‘Ziedaar de vervreemding,’ schreef hij toen hij werd geconfronteerd met materie in haar rauwste vorm:
de gewaarwording dat de wereld ‘dicht’ is, het besef dat hoezeer een steen ons vreemd is, niet te begrijpen voor ons, en met welk een kracht de natuur of een landschap ons kan buitensluiten. Diep in alle schoonheid schuilt iets onmenselijks [...]. De primitieve vijandigheid van de wereld stelt zich na duizenden jaren weer tegenover ons. [...] die geslotenheid en die vreemdheid van de wereld vormen het absurde. [uit Camus' De mythe van Sisyfus]
hier biedt taal toch een plaats voor iets dat op afstand wil blijven; op afstand blijft. ik bedoel: het niet begrijpen, niet kunnen plaatsen van wat er is zorgt voor iets dat te absurd is voor taal, aldus Camus en Macfarlane. en toch staat er iets op papier. de buitenaardse indruk wordt gewekt met woorden die overtuigen;

Dit was een gebied waar compacte materie de taal terzijde schoof. Het ijs liet de taal stranden. Het object voldeed niet aan zijn profiel. IJs wilde niet betekenen, net zomin als gesteente en licht, en daarom was dit terrein bovennatuurlijk: er viel niet met de menselijke maat of met menselijke formules over te communiceren.

(de vraag is natuurlijk wat Robin Wall Kimmerer hier over denkt. ook iets dat weigert te communiceren, weigert. dat is niet niks, lijkt mij, niet leeg, niet een bestaan zonder ziel.)

once upon a time there was a wicked witch

ze wist dat de wereld dol is op machtige mannen en machtige vrouwen haat. is dat waar? ja, dat is waar. [herinneringen aan de toekomst/ siri hustvedt]

andrea dworkin/ woman hating:




the shadows are really the body

als ik met een kleine afstand aan Herinneringen aan de toekomst denk (dat heeft niets met tijd te maken, meer met het plaatsen van het idee van het boek in een enorme, lege, mentale ruimte waar ik dan vervolgens buiten ga staan, om door een raam naar binnen te kijken) kan ik alleen maar zeggen dat het voelt als een spookverhaal. het is een boek van schaduwen en geesten: verhalen van vrouwen die niet zomaar verteld kunnen worden omdat er naar gegraven moet worden; het zijn verhalen die pijn doen en ongemakkelijk zijn, verhalen die vragen om problemen (oi), in principe, omdat ze al eens zijn begraven en dus niet langer actueel zijn (/ er niet langer toe doen) — het idee dat geschiedenis verleden tijd is komt ongetwijfeld bij een man vandaan want veel vrouwen weten dat vroeger niet voorbij is, dat toen nu is, en dat het allemaal met elkaar te maken heeft. trauma verdwijnt niet zomaar; het groeit in het donker, in de schaduwen.

niet langer actueel (/ er niet langer toe doen): te plaatsen in een verleden waar misogynie normaal was.
(as if.)

verhalen die niet zomaar verteld kunnen worden omdat het verhalen van vrouwen zijn. in bezwerende herhalingen verliest de tijd zijn richting, schrijft Siri Hustvedt ergens, het is een vloek maar misschien kan het ook een belofte zijn: misschien ontstaat er ooit plek boven de grond voor deze verhalen, krijgen de schaduwen het bestaan dat ze zijn verloren terug. (the shadows are really the body, Elizabeth Bishop/ ‘Insomnia’)

het is de geest van Barones Elsa von Freytag-Loringhoven (dada- en punkkunstenares) die het meeste geluid maakt in Siri Hustvedts nieuwe roman. ze is de toekomst, zei Marcel Duchamp toen de Barones nog leefde. & toen stierf ze. vele jaren na haar dood bevestigde Duchamp vermoedens dat hij het brein achter ‘Fountain’ was. het is inmiddels bekend dat hij het heeft gejat, dat de Barones het ding instuurde voor een tentoonstelling, etcetera, de rest is history his story.

de Barones waart rond 
loopt het ene verhaal uit en een ander verhaal in 
alle meisjes en vrouwen die werden beroofd van hun verstand en hun werk
de Barones is een tedere furie
toen had ik haar nodig
nog steeds heb ik haar nodig

ze wist dat de wereld dol is op machtige mannen en machtige vrouwen haat. is dat waar? ja, dat is waar. de Barones werd het verhaal uit geschreven

toen had ik haar nodig: onder vele lagen ligt het verhaal van Minnesota (nickname) verborgen, de jonge versie van S.H. die op latere leeftijd deze vertelling in elkaar schuift. ze gaat in New York wonen, wil een boek schrijven. ze komt naast een verhaal te wonen, verzint een verhaal naast dat verhaal, beleeft zelf een verhaal, en schrijft een verhaal: stuk voor stuk unieke verhalen. maar, het ene verhaal wordt een ander verhaal, blijft Hustvedt herhalen. keer op keer wordt de vrouw uit haar eigen verhaal verdrongen. 

de vergetenen, de uit-het-verhaal-verdrongenen, de verstomden, de verstikten, de verkrachten, de geslagenen, de vermoorden. niet-meer, te-laat, vaarwel

Minnesota maakt iets mee dat S.H. dit verhaal laat schrijven. ze vindt oude notitieboeken, denkt na over haar eerste jaren in de grote stad, probeert te achterhalen waar de misselijkheid vandaan komt die ontstaat bij bepaalde woorden, frases, handelingen. het begon op jonge leeftijd, beseft ze.
herinneringen, aan haar vader die haar geen dokter maar verpleegster ziet worden.
haar vader die geen aangifte doet als hij een vrouw moet behandelen die om een of andere reden op de grond zit met een schoot vol bloed.
een vriendje dat geen vrouwen leest en graag naar de foto ‘Marteling van honderd stukken’ uit Batailles De tranen van Eros kijkt.
een man die geen betekenis vindt in de woorden die ze uitspreekt en haar tegen haar boekenkast gooit.

etcetera;

kap me alsjeblieft niet steeds af.
grijp alsjeblieft niet mijn arm beet.
ga alsjeblieft weg.
noem me alsjeblieft geen meisje.
alsjeblieft, nee.

alsjeblieft.

je moet het netjes vragen, beleefd vragen. je moet glimlachen, en je moet vooral niet te veel opvallen. 

*

haar jongere zelf als spook.
hij rende voor haar uit die toekomst in en draaide de deur achter zich op slot
de Barones waart rond

de schaduwen zijn het lichaam. de verhalen zijn het lichaam. schaduwen zijn verhalen over het lichaam. het lichaam is het verhaal. het lichaam dat opslaat wat het meemaakt, leert wat het betekent in relatie tot andere lichamen, wat het waard is naast andere lichamen.

een verhaal als lichaam, een boek als lichaam. een boek als protest. ruimte innemen.

ik kan dit boek niet de bespreking geven die het verdient. het is duizelingwekkend. en krachtig. krachtig omdat ieder verhaal inderdaad een ander verhaal wordt, en omdat er daarom niets tegenin te brengen valt. de verhalen (/ vrouwen) houden elkaar staande. je zou kunnen zeggen dat Herinneringen aan de toekomst een geschiedenis van/ over vrouwen(levens) is. het ene verhaal wordt een ander verhaal (terwijl het ook zichzelf blijft) omdat er geen eind aan lijkt te komen, omdat er niets lijkt te veranderen.

(jawel er veranderen wel degelijk dingen. maar niet alles, niet genoeg, & niet snel genoeg. etcetera.)

*

+ schuingedrukte zinnen komen uit Hustvedts roman, tenzij anders aangegeven. het boek is voor vertaald door Caroline Meijer en Jeske van der Velden.
+ When will the art world recognise the real artist behind Duchamp's Fountain? | Siri Hustvedt

diepe tijd

De ‘diepe tijd’ is de tijdrekening van de benedenwereld. De diepe tijd is de duizelingwekkende uitgestrektheid van de geschiedenis van de aarde, die ver voorbij ons eigen tijdsgewricht reikt. De diepe tijd wordt gemeten in eenheden waarbij de geschiedenis van de mensheid in het niet valt: tijdvakken en eonen in plaats van minuten en jaren. De diepe tijd wordt bijgehouden door steen, ijs, stalactieten, afzettingen op de zeebodem en het verschuiven van tektonische platen. De diepe tijd strekt zich uit in zowel de toekomst als het verleden. Over ongeveer vijf miljard jaar, wanneer de brandstof van de zon op is, zal de aarde in duisternis gehuld worden. We staan met onze tenen, en met onze hielen, op een rand.

—Benedenwereld. Reizen in de diepe tijd, Robert Macfarlane (vert. Nico Groen & Jan Willem Reitsma)

het verleden is geen plaats

Als het verleden geen plaats is die we kunnen bezoeken, dan is het peuren naar waarheden daaruit het persen van niets uit niets. Nee, het verleden is geen plaats. En als het verleden niet bestaat behalve in machinaties van de theoretische natuurkunde en in sciencefiction, wat blijft ons dan nog over? Moet ik stellen dat alles wat beklijft veranderlijke mentale beelden zijn in de hoofden van mensen die met hen verdwijnen wanneer ze sterven, en historische documenten, eindeloze reeksen boeken vol woorden en cijfers?

—Siri Hustvedt, Herinneringen aan de toekomst (vert. Caroline Meijer & Jeske van der Velden)

258

(..)
It's me, isn't that right? I'm what I knew. Acts came from me—this me?
I did not do those things; I only watched, watched myself act, react.
Emotion isn't really what I felt. Reasoning was quaintly
of use like a superficial tool. Living, one is so detached.
(..)


 Alice Notley, ‘Voices’, uit Certain Magical Acts

ports of refuge

Ms. [Krista] Tippett: [..] You speak of Tomas Tranströmer, Swedish poet who’s one of your “ports of refuge.” [..] you said something.. I'm always interested in how people describe what poetry works in us and of him you said the poems remember us and if we are perfectly still, give us a chance to catch sight of ourselves. Can you say a little bit about him — just, this person?

Mr. [Teju] Cole: I’m going to go back to a word I used earlier, which is how much help we need. We sometimes think of culture as something we go out there and consume. And this especially happens around clever people, smart people — “Have you read this? Did you check out that review? Do you know this poet? What about this other poet?” Blah blah blah. And we have these checkmarks — “I read 50 books last year” — and everybody wants to be smart and keep up. I find that I’m less and less interested in that, and more and more interested in what can help me and what can jolt me awake. Very often, what can jolt me awake is stuff that is written not for noonday but for the middle of the night. And that has to do with — again, with the concentration of energies in it.

Tomas Tranströmer, the Swedish poet, who died — can’t remember; maybe 2013 he died. He seemed to have unusual access to this membrane between this world and some other world that, as Paul Éluard said, is also in this one. Tranströmer, in his poetry, keeps slipping into that space.

In any case, I just found his work precisely the kind of thing I wanted to read in the silence of the middle of the night and feel myself escaping my body in a way that I become pure spirit, in a way. I remember when he won the Nobel Prize, which was in 2011. We live in an age of opinion, and people always have opinions, especially about things they know nothing about. So people who were hearing about Tranströmer for the first time that morning were very grandly opining that his collected works come to maybe 250 pages, that how could he possibly get the Nobel Prize for that slender body of work? — which, of course, was missing the fact that each of these pages was a searing of the consciousness that was only achieved at by great struggle. I think the best thing to compare him to is the great Japanese poets of haiku, like Kobayashi or Basho.

On Being met Teju Cole: Sitting Together in the Dark

poëzie/ layli long soldier

“WHEREAS I heard a noise I thought was a sneeze. At the breakfast table pushing eggs around my plate I wondered if he liked my cooking, thought about what to talk about. He pinched his fingers to the bridge of his nose, squeezed his eyes. He wiped. I often say he was a terrible drinker when I was a child I’m not afraid to say it because he’s different now: sober, attentive, showered, eating. But in my childhood when things were different I rolled onto my side, my hands together as if to pray, locked between my knees. When things were different I lay there for long hours, my face to the wall, blank. My eyes left me, my soldiers, my two scouts to the unseen. And because language is the immaterial I never could speak about the missing so perhaps I cried for the invisible, what I could not see, doubly. What is it to wish for the absence of nothing? There at the breakfast table as an adult, wondering what to talk about if he liked my cooking, pushing the invisible to the plate’s edge I looked up to see he hadn’t sneezed, he was crying. I’d never heard him cry, didn’t recognize the symptoms. I turned to him when I heard him say I’m sorry I wasn’t there sorry for many things / like that / curative voicing / an opened bundle / or medicine / or birthday wishing / my hand to his shoulder / it’s okay I said it’s over now I meant it / because of our faces blankly / because of a lifelong stare down / because of centuries in sorry;”

; Layli Long Soldier, Whereas.

op dit moment zoek ik het koekje

losse notities regarding Annie Dillards Pelgrim langs Tinker Creek:

//


er is dat welbekende dilemma: maakt een vallende boom geluid in een verlaten bos? Annie Dillard houdt zich vooral bezig met een variatie daarvan: Stel dat ik omval in een bos, zou een boom dat dan horen? (p111)

dat is een vraag over bezieling.
(en misschien een half antwoord op die oude vraag; waarom gaan wij mensen er van uit dat er oren nodig zijn om te kunnen horen?)

ik las dit boek al eens maar het viel me toen niet op hoeveel duisternis en licht er in zit; aarde en hemel. een interessant evenwicht: verspilling en overdaad, volgens Dillard, is waar het leven uit bestaat. & verspilling plus overdaad = schoonheid.

*

ik ben vooral onder de indruk van de laatste twee hoofdstukken, denk ik: ik heb het boek dit keer zo traag gelezen dat de betovering van de eerste hoofdstukken al wat was weggeëbd toen ik ‘Noordwaarts’ & ‘De wateren der reiniging las’ – zowel die van de schrijver als die van mij. de eerste hoofdstukken, vol licht en wonder, maken plaats voor chaos en dood. net zo boeiend maar ingewikkelder boeiend. het licht en wonder keren later in het boek weer terug.

de laatste twee hoofdstukken zijn vragend, dolend. oneidigheid en overvloed, overdaad en verspilling, hebben geleid tot een groot respect voor de nietigheid van haar (/ons) wezenlijke bestaan, en de schoonheid van die nietigheid.

Ik leef tussen gemoedsrust en beroering. Soms droom ik. Ik vind Alice vooral interessant nadat ze het koekje dat haar klein maakt heeft gegeten. Ik zou bereid zijn mezelf te snoeien of te laten snoeien om ook door het kleinste kiertje te kunnen, een bres in de hemel waarvan ik weet dat die er is. Op dit moment zoek ik het koekje. (p311)

(klein willen zijn zodat er meer zichtbaar wordt/ zodat dat wat zichtbaar is groter wordt/ zodat de kieren zichtbaar worden? in een moment (willen) zitten. de bres: vingerafdruk van de maker; bewijs dat er een andere kant is.)


tijdens een moment waarop de nietigheid haar misschien bijna te veel wordt, ze het liefst wortel zou schieten om de verbinding die ze voelt materieel te maken; dwarrelt er voor haar ogen plotseling een esdoornvrucht naar beneden.

zo een kleine gebeurtenis wekt de indruk dat de natuur, de wereld, het universum, wat dan ook; dat het even aan jouw mouw trekt.

: enkele jaren geleden viel er tijdens een windstilte heel voorzichtig een donsveertje naar beneden, vlak bij het raam waar ik achter zat.
ik zag het.
waarom herinner ik het me nu nog? ik zag het.
getuige zijn van zoiets kleins voelt kwetsbaar, en als een voorrecht. terwijl, wat gebeurt er nu eigenlijk? een klein wezen verloor een wit wolkje dons en ik zag toevallig hoe het de laatste meters naar beneden aflegde.

wát betovert?
het idee getuige te zijn van een moment die door anderen niet is opgemerkt? of; dat de wereld heel even van mij was? misschien gaat het om verbinding.
misschien is het zien betekenis. schoonheid. misschien is schoonheid wat ons met de wereld verbindt. schoonheid is de verbinding. of: wat de geest met de wereld verbindt.

Dillard schrijft ook over die vallende boom in het verlaten bos:

De oplossing van dat dilemma is, denk ik, dat er daden van schoonheid en gratie bestaan ongeacht of we die bewust oproepen of ervaren. Het minste wat we kunnen doen is erbij proberen te zijn. (p17)

(het moment is waar het om gaat.)

esdoornvrucht.


//

ik las dit boek al eens (lees hier mijn vorige bespreking), in het Engels; merkte toen al op dat ik het eens zal moeten lezen, & ik denk daar nog altijd zo over; dat ik het ongetwijfeld nog eens moet lezen. er zit heel, heel veel in dit boek.

poëzie/ ruth lasters

BERICHT

Als je kan drinken uit papieren bekers – iedereen weet toch
dat ze bestaan. Als je je dorst kan lessen met iets afkomstig van

een boom die zelf water dronk
toast dan met mij op het niet-erg van dat dit zich niet verderzet

na ons, dat niemand ooit een droge mond verdrijft met iets
gemaakt uit ons. Het enige echte erge aan je eigen ontbreken is het er

niet over berichten kunnen zoals de beuk of berk
over het gerooide bos bericht in mij bij elke slok. Daarom zeg ik je al

van hieruit, nu: Lief, zet papieren bekers met iets warms gevuld
neer waar ik ooit rust en stoot ze, stoot ze

maaiend als de kale olmen, zwiepend als de kromme iepen
om.

poëzie/ ester naomi perquin

uit Namens de ander:


ONDERZOEK

Wilt u rusten overdag en 's nachts een man gelukkig maken?
Voelt u zich neerslachtig bij het idee van lavendel?
Heeft u wel eens een hotel bedacht?

Haal door: ik ben geen vrouw / ik ben een domme vrouw.
Ik heb in de afgelopen jaren minimaal zes keer
spijt gehad. Aan mijn vingertoppen kleeft
bij voorkeur: bladgoud, verf, tomatensap.

U past in een koffer. Als u niet in een koffer past
hoe zou u uzelf dan omschrijven? Hoe lang
heeft u last van overgewicht? Hoe vaak?

Als u van een brug springt zult u toch proberen:
A) uzelf aan te wijzen op een kaart
B) steeds verder weg te drijven
C) halverwege om te keren

Stel, uw ziekte is een dier. Bij gezondheid telt de vraag
voor twee. Welk dier is uw ziekte bij voorkeur niet?
Let op: de slechte dagen dienen meegeteld.

Bent u banger voor de uitslag dan voorheen?
Schrijf op wie volgens u de vragen stelt.

the most secret hours of a life

‘“It is very difficult to talk about an artist,” said poet Octavio Paz about Cy Twombly, “always we are talking about another way of trying to understand a secret.” The secret life of making, I think he means, is not just the color as it moves from brush or hand to surface, but how an idea travels across the surfaces of a mind. The secret life of hours spent looking. These most secret hours of a life.’

Joshua Rivkin, Chalk. The Art and Erasure of Cy Twombly

251

een aantal dagen geleden verscheen op dr. flowerville's blog een bericht met de titel Custard and/or writing into the internet - why are you still blogging?. eerlijk gezegd heb ik zelf nooit zo stilgestaan bij het waarom van mijn bloggen — de stap van livejournal naar blogger voelde voor mij klein en natuuurlijk. toch veranderde er veel. ik nam afstand, op een bepaalde manier; afstand van mijzelf: het ging niet langer over mij maar gewoon over wat ik las.

ik had iets nodig dat dr. flowerville writing into the internet noemt (een fijne frase); een soort abstracte ruimte waar al mijn (waardeloze) gedachten over boeken in konden verdwijnen: iets dat geen ruimte in beslag nam: een zwart gat. iets dat ook zomaar weer verwijderd kon worden. (ik ruim wel eens op.) ook wilde ik het ergens plaatsen om kans te maken op een chance-encounter met iemand(en) die dezelfde boeken lazen, etc.; denk ik. wishful thinking.

*

ik heb nooit zo nagedacht over mijn bloggen omdat ik mezelf niet als blogger beschouw. misschien ben ik er daarom nooit mee gestopt, hoewel er wel pauzes waren; misschien heb ik daarom nooit uitgelegd waarom er een pauze was geweest.

dit is mijn ruimte, mijn stilte. ik weet echter niet wat voor plek het is; het gaat wel eens over boeken maar niet zoals ik ooit dacht te willen. dat is omdat ik steeds minder begrijp van wat het is dat me aan deze wereld bindt —

dat is niet juist. ik wandelde gistermiddag naar huis, het begon al wat te schemeren, er vloog een buizerd vlak boven me uit een boom richting bomen in de singel van een boerderij; ik draaide met de weg mee en keek recht in de zon die nog net boven het dorp uit piepte, richting het noordoosten scheen. er was te veel licht. ik keek omhoog om niet al dat zonlicht te hoeven aankijken en wilde daarheen, naar boven, naar daar waar het stil was en vredig leek. tegelijkertijd wilde ik de buizerd zijn, of een boom —

goed; ik moet het anders verwoorden: ik bedoel dat ik minder begrijp van de wereld omdat het misschien langzaam begint te dagen wat me aan deze wereld bindt. & ik vind dat verwarrend omdat de sociale wereld me blijft vertellen dat dat niet de juiste manier van leven is.

waar mijn geest wil wandelen is waar ik niet gaan kan, niet echt, niet met mijn lijf.
dus doet mijn geest dat in z'n eentje.

ik ben een zeef; zo nu en dan blijft iets steken omdat het te groot is om al te laten gaan. en dan zie of hoor of doe ik iets dat dat andere 'iets' aan lijkt te raken en dat wordt dan te groot om te kunnen dragen. soms voelt het noodzakelijk om daar een afdruk van te maken. ik weet niet altijd hoe ik dat moet of wil doen. vaak verdwijnt het.

*

mijn leven bestaat momenteel uit pianomuziek, houtskool en pastelkrijt, uit poëzie en duizenden kleuren. uit vleugels en schelpen en abstracte kunst. ik kijk naar het zwaaien van de bomen, verlang naar de lente, heb buikpijn want ik moet iets eten, luister naar Philip Glass en denk aan Cy Twombly. de draadjes, the fabric van mijn bestaan. dat is het. ofzo. misschien.


de warmte van de maan

‘Ik kijk naar de lucht. Wat weet ik van de kosmos met zijn rode reuzen en witte dwergen? Ik denk aan ons eigen zonnestelsel, aan Uranus met zijn vijf zwijgende manen – Ariël, Umbriël, Titania, Oberon, Miranda – tollend in de verstarde slaap van hun betovering. ‘Zoals ik al zei, al onze spelers waren geesten.’ Ten slotte kijk ik naar de maan; star en vol hangt hij in het oosten, met reuzenhand opgepoetst, sober. Onze eigen huismaan. Het moet daarvandaan een prachtig gezicht zijn geweest toen de olijfgroene continenten spleten en van elkaar af dreven en het witte ijs als een rolgordijn opkroop en omlaagging. Mijn ogen voelen koud als ik knipper; het is wel genoeg voor vandaag. Ik mis de instrumenten om een warmte te voelen die slechts weinig hebben gevoeld – maar ze is er wel. Volgens Arthur Koestler voelde Kepler die gerichte warmte toen hij een heel ander experiment deed waarbij hij gebruikmaakte van holle spiegels. Kepler schreef: ‘Ik hield me bezig met andere spiegelexperimenten, zonder acht te slaan op de warmte; onwillekeurig keek ik om, om te zien of er iets op mijn hand ademde.’ Die warmte was afkomstig van de maan.’ (p88)

uit Pelgrim langs Tinker Creek van Annie Dillard (vert. Henny Corver, Atlas Contact).

poëzie/ mary oliver

uit A Thousand Mornings:



THE MOCKINGBIRD

All summer
the mockingbird
in his pearl-gray coat
and his white-windowed wings

flies
from the hedge to the top of the pine
and begins to sing, but it's neither
lilting nor lovely,

for the is the thief of other sounds—
whistles and truck brakes and dry hinges
plus all the songs
of other birds in his neighborhood;

mimicking and elaborating,
he sings with humor and bravado,
so I have to wait a long time
for the softer voice of his own life

to come through. He begins
by giving up all his usual flutter
and settling down on the pine's forelock
then looking around

as though to make sure he's alone;
then he slaps each wing against his breast,
where his heart is,
and, copying nothing, begins

easing into it
as though it was not half so easy
as rollicking,
as though his subject now

was his true self,
which of course was as dark and secret
as anyone else's,
and it was too hard—

perhaps you understand—
to speak or sing it
to anything or anyone
but the sky.

ze kwam uit marioepol

wat is er toch zo aantrekkelijk aan verwoesting?

ik haat dat idee. en ‘aantrekkelijk’ is een heel fout woord in deze context. maar ik kan er niet omheen: de Tweede Wereldoorlog, de Sovjet Unie, het communisme; Hitler en Stalin – het blijft me fascineren. en ik ben niet de enige die er over blijft lezen.

datzelfde geldt overigens voor de junta in Argentintië en Chili, de Rode Khmer van Pol Pot, Ceaușescu in Roemenië, de (post-)Joegoslavische oorlog, Irak en Syrië en Afrika, de Apartheid in Zuid-Afrika, de slavernij, rassenscheiding en het racisme in Amerika, (Europees) kolonialisme, (&c.);

It interests me how we find ways to feel superior to another person, another group of people. It happens everywhere, and all the time. Whatever we call it, I think it’s the lowest part of who we are, this need to find someone else to put down. (Elizabeth Strout, My Name is Lucy Barton)

; het houdt me bezig.

*

nog even terug naar dat woord ‘aantrekkelijk’: ja, het is een afschuwelijk woord. maar het doet me denken aan afstand dus ik laat het staan. afstand, als: zo gelukkig niet te zijn geboren in dergelijke omstandigheden.

waarom kijkt iemand vrijwillig naar verwoesting. ik weet het niet.

*

Natascha Wodins boek Ze kwam uit Marioepol sloeg over me heen. in het eerste deel vertelt Wodin over het begin van haar zoektocht. ze had weinig hoop iets te vinden over het verleden van de moeder die een rivier als uitgang koos, omdat ze al eerder had gezocht en nooit iets had gevonden, maar nu, plotseling en als een wonder: meer feiten rondom de naam van haar moeder.

Jevgenia Jakovlevna Ivasjtsjenko werd in 1920 in Marieopol geboren. ze stierf in 1955.
haar jaren bestonden uit honger, armoede, eenzaamheid, angst en uitputting.

Wodin had geen idee van wat haar moeder bedoelde als ze (keer op keer) zei dat haar dochter geen idee had van wat zijn allemaal had gezien, en meegemaakt.
haar moeder: een schaduw.

Wodin leert over voorouders en gezinsleden maar haar moeder blijft op de achtergrond. de memoires die Jevgenia’s zus, Lidia, aan het eind van haar leven heeft geschreven biedt inzicht in het gezinsleven, maar het brengt Wodins moeder niet veel dichterbij: Lidia gaat in Odessa studeren als Jevgenia pas acht is.

ik wil niet te veel vertellen over wat Wodin ontdekt: ik zei dat haar boek over me heen sloeg en dat heeft deels te maken met de enorme hoeveelheid informatie die haar binnen korte tijd bereikt en haar deed tollen: mij deed tollen.

*

wat indruk wekt is dat Wodin zonder veel concrete feiten toch een heel aannemelijk beeld van haar moeders leven weet te schetsen. door al die boeken die ze heeft kunnen lezen: getuigenissen van dwangarbeiders, mensen die net als haar moeder lang in werkkampen hebben moeten leven. die verhalen: het verhaal dat Wodin uiteindelijk in een kader plaatst om iets te weten te kunnen komen over het leven dat haar moeder heeft gebroken: die verhalen gaan in je lijf zitten. het drong al snel tot me door dat ik te veel niet weet. ik had nooit nagedacht over het feit dat mensen in de Sovjet Unie mee moesten bewegen met de tijd en dat ze altijd verliezer zouden zijn, welke kant ze ook 'kozen'. en ja, kozen tussen haakjes: want het was een kwestie van overleven. ik had te weinig besef van de horror; van het leven dat men moest leven om te blijven leven.

Wodin zal nooit veel meer te weten komen over haar moeder, en dat is een tragische conclusie. nog tragischer is de idee dat Jevgenia Jakovlevna Ivasjtsjenko zonder twijfel een van de heel velen is die ‘als afval is achtergelaten’. dat staat op de achterkant van het boek, als afval achtergelaten. door de geschiedenis, beweert de uitgever, maar eigenlijk ‘gewoon’ door haar soortgenoten: door haar medemensen.

we doen elkaar nogal wat aan, wij mensen.

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief