Simard ontdekte nog iets anders interessants: de schimmeldraden liggen tussen verschillende soorten: papierberk heeft een verbinding met andere papierberken maar ook met douglassparren: het resultaat is een niet-hierarchisch netwerk tussen uiteenlopende plantensoorten.
netwerk = uitwisseling = communicatie = taal.
nog voordat Macfarlane haar naam noemt moest ik aan Robin Wall Kimmerer denken. Kimmerer is botanist/ plantkundige, schrijver van twee boeken (Gathering Moss: A Natural and Cultural History of Mosses en Braiding Sweetgrass: Indigenous Wisdom, Scientific Knowledge and the Teachings of Plants), en heeft een Potawatomi-achtergrond. de taal die zij tijdens opleidingen leerde voor de wereld de ze onderzocht en bestudeerde komt totaal niet overeen met de taal van haar voorouders: een taal die veel meer werkwoorden bevat dan bijvoorbeeld het Engels: dertig procent tegenover zeventig procent (Potawatomi).
Macfarlane schrijft in ‘De ondergroei’ dat er een nieuwe taal nodig is om de benedenwereld van het bos te begrijpen; Ons huidige taalsysteem strijdt tegen de gedachte dat alles een ziel heeft; uit gewoonte en uit een soort reflex onderwerpen en antropomorfiseren we de bovenmenselijke wereld. hij verlangt naar een taal die de bezieling van de wereld erkent en bevordert.
het Potawatomi is een taal die de neiging heeft leven te bespeuren in dat wat anders is waardoor dat woord ‘leven’ meer betekenis krijgt dan we hier in het westen gewend zijn. naast bomen en planten, mensen en dieren beschikken ook bergen, stenen, wind, vuur, en verhalen en liederen over leven; ze zíjn. Macfarlane geeft een voorbeeld dat uit Kimmerers boek Braiding Sweetgrass komt:
Wiikwegamaa betekent bijvoorbeeld ‘baai zijn’. (Benedenwereld, RM)
Een baai is alleen een zelfstandig naamwoord als het water dóód is, gevangen tussen de oevers en gevat in het woord. Maar het werkwoord bevrijdt het water uit zijn slavernij en wekt het tot leven. ‘Baai zijn’ bevat het wonder dat, op dit moment, het levende water besloten heeft om bescherming te zoeken tussen deze oevers, zich te verstaan met cederwortels en een vlucht jonge grote zaagbekken. (Braiding Sweetgrass, RWK)
het water dat besloot bescherming te zoeken: het water. it.
de baai besloot bescherming te zoeken: bezieling. het bezielde water leeft een eigen verhaal.
*
taal speelt een enorme rol in Benedenwereld en ‘De ondergroei’ is niet het enige talige hoofdstuk. in ieder boek dat ik van hem heb gelezen doet Macfarlane moeite om in woorden te vangen wat het landschap hem zegt, wil zeggen. ik denk dat er in dit boek meer van hem wordt verlangd te luisteren dan in andere boeken, omdat hij aldoor werelden betreedt die hij niet kent. hij is altijd samen met iemand die hem gidst. op die manier komt hij plekken tegen die hem uitgelegd moeten worden. dat kan te maken hebben met locale geschiedenis of mythen, met de abstracte wetenschap van zwarte gaten, of omdat er door smeltende gletjers spoken tevoorschijn komen die zorgen voor zoveel vervreemding dat zijn maag zich omkeert.
Macfarlane is in Groenland als voor zijn neus honderdduizenden tonnen ijs losbreken van een gletsjer en er ineens een glanzende zwarte piramide oprijst, gemaakt van iets wat ijs moet zijn maar er niet als ijs uitziet (..), iets wat naar ik me voorstel het materiaal van een meteoriet moet zijn gemaakt, iets wat zo diep uit de tijd afkomstig is dat het van al zijn kleur is ontdaan. van sterren gemaakt. honderdduizend jaar oud. een zwarte ster.
ik begrijp niet helemaal wat hij vervolgens zegt (ik zag immers niet wat hij zag) maar het is interessant want iets daarvoor heeft hij het over een bewuste omgeving die luistert en spreekt, dus ik denk dat dit is waarom hij zo'n afkeer voelde bij de glanzende zwarte verschijning — hij kon zich niets bij het iets voorstellen omdat het iets niet sprak:
.. het zwarte ijs was van een heel andere orde van desinteresse, zo extreem dat je er van moest walgen. Camus noemde die eigenschap van materie ‘dichtheid’. ‘Ziedaar de vervreemding,’ schreef hij toen hij werd geconfronteerd met materie in haar rauwste vorm:
de gewaarwording dat de wereld ‘dicht’ is, het besef dat hoezeer een steen ons vreemd is, niet te begrijpen voor ons, en met welk een kracht de natuur of een landschap ons kan buitensluiten. Diep in alle schoonheid schuilt iets onmenselijks [...]. De primitieve vijandigheid van de wereld stelt zich na duizenden jaren weer tegenover ons. [...] die geslotenheid en die vreemdheid van de wereld vormen het absurde. [uit Camus' De mythe van Sisyfus]hier biedt taal toch een plaats voor iets dat op afstand wil blijven; op afstand blijft. ik bedoel: het niet begrijpen, niet kunnen plaatsen van wat er is zorgt voor iets dat te absurd is voor taal, aldus Camus en Macfarlane. en toch staat er iets op papier. de buitenaardse indruk wordt gewekt met woorden die overtuigen;
Dit was een gebied waar compacte materie de taal terzijde schoof. Het ijs liet de taal stranden. Het object voldeed niet aan zijn profiel. IJs wilde niet betekenen, net zomin als gesteente en licht, en daarom was dit terrein bovennatuurlijk: er viel niet met de menselijke maat of met menselijke formules over te communiceren.
(de vraag is natuurlijk wat Robin Wall Kimmerer hier over denkt. ook iets dat weigert te communiceren, weigert. dat is niet niks, lijkt mij, niet leeg, niet een bestaan zonder ziel.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten