c’est moi, wen er maar aan

In De Groene Amsterdammer van deze week staat weer een fijn stuk van Niña Weijers – haar columns zijn vaak de moeite waard, en vorige week kwam ik al een inspirerend essay over niet-perfecte romans van haar tegen in De Gids. Weijers schrijft in haar nieuwste column over middelbare, witte schrijvers die schrijven en praten over andere middelbare, witte schrijvers. Na wederom een ‘dickfest’ te moeten hebben doorstaan, een interview met een man door een man over een man, komt Weijers op haar hotelkamer tot de conclusie dat ze alleen maar vrouwelijke schrijvers bij zich heeft: Valeria Luiselli, Clarice Lispector, Zadie Smith, Astrid Roemer, Hilary Mantel, Emma Cline, Maggie Nelson, en zo meer. Haar conclusie:

‘Ik bleef een tijdje naar mijn boeken staren en een grote tevredenheid maakte zich van me meester, alsof ik zojuist een ingewikkelde som op een zuivere, exacte manier had opgelost. Ik had helemaal genoeg van mannen, dat was het! Ik had geen zin meer om naar ze te luisteren als ze zelfvoldaan over hun buik zaten te wrijven op een podium, en blijkbaar had ik ook geen zin meer om ze te lezen.
       Een vreselijk seksistische gedachte natuurlijk, politiek incorrect en hopeloos tweede golf-achtig. Maar daar, in de beslotenheid van mijn kamer, kwam het me voor als een overwinning. Zonder dat ik het echt in de gaten had gehad, had zich in mij een proces voltrokken: wat vrouwen, vrouwen in deze tijd, schrijven vind ik interessanter dan wat mannen schrijven. Vrijer, wilder, slimmer, eerlijker en zonder met stokpaardjes over het verschil tussen fictie en non-fictie op de proppen komen, omdat ze dat verschil allang hebben gebagatelliseerd.
       Een opmerkelijke conclusie voor iemand die eigenlijk altijd van mening is geweest dat gender er niet zo veel toe doet in de literatuur. Moest ik dit nu ook aan de grote klok gaan hangen? Ik twijfelde, tot ik Hilary Mantel las, die beschrijft hoe ze begon aan haar fenomenale memoire De geest geven: “Ik doe het gewoon, denk ik bij mezelf, ik steek mijn handen uit en zeg: c’est moi, wen er maar aan.”’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief