Ik lees momenteel een lang gedicht over een (Engelse) rivier: Dart van Alice Oswald. Voor het daadwerkelijk begint, legt Oswald kort uit:
‘This poem is made from the language of the people who live and work on the Dart. Over the past two years I've been recording conversations with people who know the river. I've used these records as life-models from which to sketch out a series of characters – linking their voices into a sound-map of the river, a songline from the source to the sea. There are indications in the margin where one voice changes into another. These do not refer to real people of even fixed fictions. All voices should be read as the river's mutterings.’
Het is niet makkelijk, niet alleen de stem veranderd maar ook de vorm, de toon, de snelheid; een rivier veranderd eveneens van inhoud, diepte, snelheid, breedte. Niet makkelijk, wel de moeite waard. Ik onderstreep veel zinnen. Ik ben nog lang niet bij de zee, toch alvast een aantal regels (geplukt van pagina's 1 t/m 21):
trying to summon itself by speaking . . .
in each eel a fingerwidth of sea
seeing the cold floating spread out above the morning
turning the loneliness in all directions
the whole / unfolding emptiness branching and reaching / and bending over itself
but there's roots growing round my mouth
a white feather on the water keeping dry
I've seen him / taking the shape of the sky, a bird, a blade, / a fallen leaf, a stone
I let time go as slow as moss, I stand / and try to get the dragonflies to land / their gypsy-coloured engines on my hand
all the way from Iceland, from the Faroes, / a three-sea-winter fish coming up on the spate, / on the full moon, when the river spreads out // a thousand feet between Holne and Dartmeet and he climbs it, / up the trickiest line, maybe / maybe down-flowing water has an upcurrent nobody knows / it takes your breath away, / generations of them inscribed into this river
I walk across the weir, on the phone in the middle of the river
you can hear water / cooped up in moss and moving / slowly uphill through lean-to trees / where every day the sun gets twisted and shut / with the weak sound of the wind / rubbing one indolent twig upon another
It's Spring, you can work in a wood and feel the earth turning
They say all rivers were once fallen trees.
Oaks whose arms / are whole trees
the surface looked mad
.
louise glück/ the night migrations
This is the moment when you see again
(Uit Averno / Farrar, Straus and Giroux; 2007.)
the red berries of the mountain ash
and in the dark sky
the birds' night migrations.
It grieves me to think
the dead won't see them—
these things we depend on,
they disappear.
What will the soul do for solace then?
I tell myself maybe it won't need
these pleasures anymore;
maybe just not being is simply enough,
hard as that is to imagine.
(Uit Averno / Farrar, Straus and Giroux; 2007.)
alles voor het eerst
Ik vind het onbegrijpelijk, maar het lijkt waar te zijn: Cees Nooteboom wordt in het buitenland meer gewaardeerd dan in Nederland. Waarom is dat toch? Ook Alberto Manguel vraagt zich dit af in het boekje Alles voor het eerst. Geen verjaardagsbrief voor Cees Nooteboom. Over dit raadsel schrijft hij:
‘Misschien is het juist om die reden, omdat je altijd geweigerd hebt met een vlak verhaal te komen over de geografische en historische identiteit van je landgenoten, dat de Nederlanders nooit zo bereidwillig zijn geweest het universele karakter van je werk te erkennen.’ (p. 43)
Manguel vergelijkt Nooteboom vervolgens met Borges: hij werd in Argentinië als buitenlander gezien, ‘omdat hij schreef over dingen aan gene zijde van de zee. In jouw geval beschouwen de Nederlanders je vermoedelijk als schuldig aan lèse-majesté. Het is misschien niet bij hen opgekomen dat het weleens andersom zou kunnen zijn.’
Ik vraag me nu af: lezen Nooteboom-liefhebbers wellicht meer buitenlandse dan Nederlandse literatuur? Het lijkt me overigens wat overdreven om Nooteboom te beschuldigen van verraad (lèse-majesté), maar ik kan me indenken dat lezers die voornamelijk literatuur van Nederlandse auteurs lezen, zich ongemakkelijk voelen bij Nootebooms grenzeloze boeken. Wat mij zo aantrekt in het prozawerk van Nooteboom, lijkt andere lezers te ontmoedigen: de vaak onbekende omstandigheden van zijn personages, zijn weigering gebruik te maken van een plot, afwezigheid van antwoorden, abrupte eindes; om maar wat te noemen.
Manguel concludeert:
‘Wat we zo gemakkelijk vergeten is dat als we het over het universele karakter van een schrijver hebben, we feitelijk uitgaan van een universele lezer. We verklaren dat we allemaal, uitstijgend boven conventionele definities en bureaucratische vereisten, kunnen bogen op de gedeelde gave de wereld te leren kennen aan de hand van door mensen bedachte beelden en woorden, en een gemeenschappelijke cultuur. Of we ervoor kiezen die gave te benutten is een andere zaak.’ (p. 44; schuingedrukte zin door mij gecursiveerd.)
Ofwel: het ligt aan de lezer als hij iets onbegrijpelijk, of niet relevant vindt. Nooteboom is het daar ongetwijfeld mee eens; zoals iemand een bladzij omslaat / zonder te hebben gelezen / alles geschreven voor niets, schreef hij in zijn gedicht ‘Post’.
‘Misschien is het juist om die reden, omdat je altijd geweigerd hebt met een vlak verhaal te komen over de geografische en historische identiteit van je landgenoten, dat de Nederlanders nooit zo bereidwillig zijn geweest het universele karakter van je werk te erkennen.’ (p. 43)
Manguel vergelijkt Nooteboom vervolgens met Borges: hij werd in Argentinië als buitenlander gezien, ‘omdat hij schreef over dingen aan gene zijde van de zee. In jouw geval beschouwen de Nederlanders je vermoedelijk als schuldig aan lèse-majesté. Het is misschien niet bij hen opgekomen dat het weleens andersom zou kunnen zijn.’
Ik vraag me nu af: lezen Nooteboom-liefhebbers wellicht meer buitenlandse dan Nederlandse literatuur? Het lijkt me overigens wat overdreven om Nooteboom te beschuldigen van verraad (lèse-majesté), maar ik kan me indenken dat lezers die voornamelijk literatuur van Nederlandse auteurs lezen, zich ongemakkelijk voelen bij Nootebooms grenzeloze boeken. Wat mij zo aantrekt in het prozawerk van Nooteboom, lijkt andere lezers te ontmoedigen: de vaak onbekende omstandigheden van zijn personages, zijn weigering gebruik te maken van een plot, afwezigheid van antwoorden, abrupte eindes; om maar wat te noemen.
Manguel concludeert:
‘Wat we zo gemakkelijk vergeten is dat als we het over het universele karakter van een schrijver hebben, we feitelijk uitgaan van een universele lezer. We verklaren dat we allemaal, uitstijgend boven conventionele definities en bureaucratische vereisten, kunnen bogen op de gedeelde gave de wereld te leren kennen aan de hand van door mensen bedachte beelden en woorden, en een gemeenschappelijke cultuur. Of we ervoor kiezen die gave te benutten is een andere zaak.’ (p. 44; schuingedrukte zin door mij gecursiveerd.)
Ofwel: het ligt aan de lezer als hij iets onbegrijpelijk, of niet relevant vindt. Nooteboom is het daar ongetwijfeld mee eens; zoals iemand een bladzij omslaat / zonder te hebben gelezen / alles geschreven voor niets, schreef hij in zijn gedicht ‘Post’.
Abonneren op:
Posts (Atom)
//
quoi?
ada limón
adrienne rich
ali smith
alice notley
alice oswald
anne boyer
anne brontë
anne carson
anne truitt
anne vegter
annie dillard
antjie krog
audre lorde
bhanu kapil
carry van bruggen
catherine lacey
cees nooteboom
charlotte brontë
charlotte salomon
chimamanda ngozi adichie
chris kraus
christa wolf
claire messud
claire vaye watkins
clarice lispector
david whyte
deborah levy
durga chew-bose
elif batuman
elizabeth strout
emily brontë
emily dickinson
emily ruskovich
ester naomi perquin
etty hillesum
f. scott fitzgerald
feminisme
fernando pessoa
han kang
helen macdonald
henri bergson
henry david thoreau
hermione lee
herta müller
jan zwicky
janet malcolm
jean rhys
jeanette winterson
jenny offill
jessa crispin
joan didion
john berryman
joke j. hermsen
josefine klougart
kate zambreno
katherine mansfield
kathleen jamie
katja petrowskaja
krista tippett
layli long soldier
leonard koren
leonora carrington
leslie jamison
louise glück
maggie anderson
maggie nelson
marcel proust
margaret atwood
maría gainza
marie darrieussecq
marie howe
marja pruis
mary oliver
mary ruefle
neil astley
olivia laing
patricia de martelaere
paul celan
paula modersohn-becker
poetry
poëzie
rachel cusk
rainer maria rilke
raymond carver
rebecca solnit
robert macfarlane
sara ahmed
sara maitland
seamus heaney
siri hustvedt
stefan zweig
susan sontag
svetlana alexijevitsj
sylvia plath
ta-nehisi coates
teju cole
terry tempest williams
tess gallagher
tjitske jansen
tomas tranströmer
tracy k. smith
valeria luiselli
virginia woolf
vita sackville-west
w.g. sebald
yiyun li
zadie smith