‘De kale vlakte waar we de havik hebben laten vliegen is bedekt met herfstdraden: miljoenen glanzende draden die de wind over elke centimeter grond heeft gekamd. Aangelicht door de ondergaande zon strekt de trillende zijde zich helemaal tot aan mijn voeten uit, als licht op het water. Het is van een onaardse schoonheid, het werk van miljoenen minuscule spinnen die naar nieuw onderdak zoeken. Stuk voor stuk hebben ze een statisch geladen zijden draad de lucht in gesponnen om los te komen van hun broedplaats, waarna ze als onverschrokken ballonvaarders zijn opgestegen, zich zwevend verspreiden en ergens neerkomen. Ik kijk lange tijd naar het veld. Het doet me denken aan een avond in het afgelopen najaar, tijdens die reis naar Oezbekistan. Daar, op de grond voor mijn tent, zat ik me af te vragen of de afschuwelijke stank die me bereikte afkomstig was van een rottende koe of iets veel ergers. Voor me lagen kilometers moeras en woestijn, en in de verte verdwenen de Fergana-bergen in een waas. Opeens zag ik bijzonder vreemde dingen in de lucht hangen die ik maar niet kon thuisbrengen. Ze zagen eruit als witte vraagtekens en overtraden op verontrustende wijze de wetten van de natuurkunde. Het was volslagen windstil, en toch hingen ze daar, daalden en stegen ze met bovennatuurlijke traagheid. Wat was dat in godsnaam? Ik ging er een achterna. Ik ging er zo dicht bij staan dat het zich vijftien centimeter van mijn neus bevond, maar nog steeds begreep ik niet wat het was. Het was zo lang als mijn hand van pols tot vingertoppen; het was wit, en grillig als de krabbel die je met een bijna lege pen maakt, en ik kon niet vaststellen van welk spul het was gemaakt. Het deed me denken aan manna, soda, as en serpentinespray. En toen keek ik er nog eens heel, heel aandachtig naar, terwijl het heel, heel traag opsteeg, en daar, van onder uit dat witte, schuimige kluwentje, liep een nagenoeg onzichtbaar draadje. En helemaal onder aan dat draadje bevond zich een spinnetje zo klein als het woord 'aha'.’
Uit De H is van havik van Helen Macdonald (De Bezige Bij, vert. Nico Groen en Joris Vermeulen), p. 175-176.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
//
quoi?
ada limón
adrienne rich
ali smith
alice notley
alice oswald
anne boyer
anne brontë
anne carson
anne truitt
anne vegter
annie dillard
antjie krog
audre lorde
bhanu kapil
carry van bruggen
catherine lacey
cees nooteboom
charlotte brontë
charlotte salomon
chimamanda ngozi adichie
chris kraus
christa wolf
claire messud
claire vaye watkins
clarice lispector
david whyte
deborah levy
durga chew-bose
elif batuman
elizabeth strout
emily brontë
emily dickinson
emily ruskovich
ester naomi perquin
etty hillesum
f. scott fitzgerald
feminisme
fernando pessoa
han kang
helen macdonald
henri bergson
henry david thoreau
hermione lee
herta müller
jan zwicky
janet malcolm
jean rhys
jeanette winterson
jenny offill
jessa crispin
joan didion
john berryman
joke j. hermsen
josefine klougart
kate zambreno
katherine mansfield
kathleen jamie
katja petrowskaja
krista tippett
layli long soldier
leonard koren
leonora carrington
leslie jamison
louise glück
maggie anderson
maggie nelson
marcel proust
margaret atwood
maría gainza
marie darrieussecq
marie howe
marja pruis
mary oliver
mary ruefle
neil astley
olivia laing
patricia de martelaere
paul celan
paula modersohn-becker
poetry
poëzie
rachel cusk
rainer maria rilke
raymond carver
rebecca solnit
robert macfarlane
sara ahmed
sara maitland
seamus heaney
siri hustvedt
stefan zweig
susan sontag
svetlana alexijevitsj
sylvia plath
ta-nehisi coates
teju cole
terry tempest williams
tess gallagher
tjitske jansen
tomas tranströmer
tracy k. smith
valeria luiselli
virginia woolf
vita sackville-west
w.g. sebald
yiyun li
zadie smith
Geen opmerkingen:
Een reactie posten