de h is van havik (2)

‘[Het] drong (..) tot me door dat sterfelijkheid te maken had met dingen als die koude, door bogen verlichte hemel [ijskringen en bijzonnen]. Dat de wereld vol voortekenen en wonderen is die komen en gaan en die je kunt zien als je geluk hebt. Eén keer, of twee. Of misschien nooit meer. Bij mijn moeder thuis staan albums met allemaal familiekiekjes. Maar ook met foto's van andere dingen. Een spreeuw met een misvormde snavel. Een dag vol rijp en rook. Een kersenboom boordevol bloesem. Onweerswolken, inslaande bliksems, kometen en zonsverduisteringen: hemelverschijnselen die door hun onbevattelijkheid angstaanjagend zijn maar je ook geruststellen omdat de wereld altijd zal blijven bestaan, al ben je niet meer dan een oogwenk in zijn lange levensloop.’ (p. 89)

‘Je constateert dat het leven zich ontpopt als iets wat uit gaten bestaat. Hiaten, verliezen. Dingen die verdwijnen. En dan besef je ook dat je verder moet groeien, om die gaten heen, ertussendoor, waarbij je steeds terug kunt grijpen naar daar waar vroeger iets was, en je die intens glanzende dofheid ervaart van het gebied waar de herinneringen zijn.’ (p. 202)

‘Hoe zeldzamer ze [wilde dieren] worden, des te minder betekenissen ze kunnen hebben. Uiteindelijk zullen ze alleen nog maar gelijkstaan aan zeldzaamheid. De condor is een icoon van het uitstervende dier. Veel anders dan 'enig in zijn soort' is er inmiddels niet van over. En daarin schuilt het kleiner worden van de wereld.’ (p. 213)

Uit De H is van havik van Helen Macdonald (De Bezige Bij, vert. Nico Groen en Joris Vermeulen).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief