dora bruder

Patrick Modiano zoekt in Dora Bruder naar een vijftienjarig joods meisje dat ooit als vermist werd opgegeven door haar ouders. Hij stuitte op een opsporingsbericht in een oude krant en probeerde te achterhalen of ze ooit is gevonden, en wat haar vervolgens is overkomen.

Dora Bruder (ze heeft echt geleefd) liep in december 1941 weg van huis, ze wilde volgens Modiano niet terug naar het katholiek internaat Saint-Coeur-de-Marie na een weekend bij haar ouders. Modiano moet veel gaten invullen, het is lastig een doodgewoon meisje op te sporen en te volgen in de jaren veertig van de vorige eeuw. Van een familielid krijgt hij te horen dat Dora wat opstandig was, is dat waarom haar ouders haar naar een kostschool brachten? Maar waarom katholiek? Haar vader liet na haar te registeren terwijl dat zeer strafbaar was (want joods), zijn dit pogingen geweest zijn dochter te beschermen tegen de nazi's?

Het is een naar gegeven: de informatie die te vinden is, is daar omdat Dora Bruder werd vervolgd omdat ze een jodin was. Er zijn gegevens te vinden omdat ze naar kampen werd gebracht: in 1942 werden steeds meer razzia's uitgevoerd, Franse joden werden verzameld in interneringscentra (bijvoorbeeld Drancy) en later op transport gezet naar (meestal) Auschwitz.

Kortom: er is vooral heel veel afwezig.

Dora Bruder heeft de vorm van een verslag, en doet vermoeden dat het geen roman is maar non-fictie. Modiano vertelt waar hij naar inlichtingen heeft gevraagd, hoe hij soms verdwaalde in de bureaucratie. Hij neemt documenten van politie, het internaat en nazi's (gedeeltelijk) letterlijk over, en schetst een tijdlijn. De feiten die genoemd worden spreken voor zich. De zakelijkheid waarmee Modiano over Dora Bruder schrijft raakt nog iets anders aan, het verwijst, vermoed ik, naar de kille en wrede wijze waarop joden (en andere niet-arische mensen) uit de wereld werden geplukt.

Na de oorlog werden veel sporen van nazisme in Parijs aan het zicht ontnomen. Toen Modiano in 1996 het interneringskamp les Tourelles wilde bezoeken, waar Dora Bruder zich bevond voordat ze werd doorgestuurd naar Auschwitz, stuitte hij op een hoge muur:

‘Ik ben langs die muur gelopen. Er hangt een bord waarop staat:

MILITAIR TERREIN
VERBODEN TE FILMEN OF TE FOTOGRAFEREN

Ik dacht bij mijzelf dat elke herinnering was uitgewist. Achter de muur strekte zich een niemandsland uit, een zone van leegte en vergetelheid. De oude gebouwen van les Tourelles waren niet afgebroken (..) maar het kwam op hetzelfde neer.
       En toch voelde je zo nu en dan, onder die ondoordringbare laag geheugenverlies, iets als een verre, verstikte echo, maar wat het precies was, viel niet te zeggen. Het was of je aan de rand van een magnetisch veld stond, zonder een pendel om die trillingen op te vangen. Onzekerheid en een slecht geweten hadden tot dat bordje geleid: MILITAIR TERREIN. VERBODEN TE FILMEN OF TE FOTOGRAFEREN.’ (p. 121)

Zie daar de schimmen van Dora Bruder. Dora's Parijs is ook Modiano's Parijs: plotseling krijgen Modiano's herinneringen een andere betekenis, en plaatsen in de stad een nieuwe lading. Hoewel het boek grotendeels bestaat uit de reconstructie van Dora's verdwijnen, keert Modiano keert zo nu ook terug naar momenten uit zijn eigen leven. Hij deelt (o.a.) verhalen van en over zijn vader: een joodse man die niet in de handen viel van nazi's en zijn zoon kon vertellen over de donkere dagen in een bezet Parijs. Op die manier, en dit is kunstig uitgevoerd, krijgt ook Dora's verhaal meer gestalte.

Dora's schim is een van de miljoenen. Veel mensen zijn verdwenen. Zozeer verdwenen dat er geen spoor te vinden is: veel nazi-documentatie is verloren gegaan, zodat er over velen geen verhaal te vertellen ís. Modiano legt hier de nadruk op door zijn vertelling zo klein mogelijk te houden, en dat is dan ook wat het zo waardevol maakt.

stil de tijd

In de inleiding van Stil de tijd vertelt Joke Hermsen over ‘de klassieke filosofische gedachte dat rust en nietsdoen de grondslagen van een beschaving zijn’. Nietsdoen laat ruimte voor het denken en de creativiteit. ‘De belangrijkste taak van een democratisch staatsman was volgens de Griekse filosofen dan ook juist die rust te bevorderen. Daartegenover staat de tiran die zijn macht wil vergroten door het volk continu bezig, dat wil zeggen rusteloos en niet nadenkend te houden.’ Ze vraagt zich af hoe democratisch onze samenleving nu eigenlijk is, aangezien onze regering hard werken zalig verklaart en ‘de meeste beslissingen om louter economische redenen genomen worden’ (p. 20). De tijd die we hebben moeten we blijkbaar nuttig besteden. Nuttig! Wie bepaalt wat nuttig is, hoe wij onze tijd moeten gebruiken? Van wie is de tijd? En wat is het?

Nadenken over tijd is bijna onmogelijk: de wijze waarop wij tijd benaderen zit in ons systeem gebakken. Het kost moeite alles dat we denken te weten los te laten en met niks te beginnen, je kunt een bestaande en bekende theorie niet ontdenken.

Bij veel ideeën ontstaat er in mijn hoofd een beeld, ook bij het begrip 'tijd'. Een jaar is voor mij bijvoorbeeld rond: de zomer neemt een groot deel van de bovenkant van de cirkel in beslag, de winter is onderaan te vinden. En de winter kent een middelpunt: daar begint een nieuw jaar. December kent een grens: het komt ergens vandaan, is bijna verzadigd, maar beweegt zich nog altijd ergens naartoe. Januari is leeg en en licht en wijds, het is vrij en kan doen wat het wil, maar heeft wel een aanmoediging en inspiratie nodig. Maar als ik over een langere periode nadenk, veranderd dat beeld weer. Jaren verdwijnen in de diepte. Het hoogste punt is nu, het nieuwste jaar. De toekomst is boven mij te vinden.

Wat ik hiermee wil zeggen is dat ik nogal eens over tijd nadenk. En vooral over het feit dat iemand ooit heeft bedacht dat tijd lineair is, en wij vervolgens vast zijn komen te zitten in het beeld van tijd als een lijn. Overal waar je kijkt, komt, is tijd op dezelfde manier aanwezig. Ik vind dat nogal verontrustend, tijd is een idee, en wij leven met dat idee alsof het een kwestie is van zeker-weten. Joke Hermsen probeert in haar essaybundel Stil de tijd dit zeker-weten los te laten. Een van haar grootste inspiratiebronnen is Henri Bergson.

Bergson ontving ooit de Nobelprijs voor de Literatuur, maar hij was filosoof. De Fransman verzette zich tegen de natuurkundige tijd, de kloktijd die wordt verdeeld in ‘een reeks homogene en van elkaar geïsoleerde partjes – seconden, minuten, uren enz. – die vervolgens netjes naast elkaar op een oneindig lange lijn werden geplaatst en zo geteld konden worden.’ (p. 40) Bergson kwam met een tijdfilosofie die niet te vergelijken is met de chronologische tijd, alleen al omdat het een tijd is die alleen gevoeld kan worden. Bergson spreekt in plaats van tijd over 'duur':

‘De zuivere duur is de vorm die de opeenvolging van onze bewustzijnstoestanden aanneemt, wanneer ons ik zijn leven op zijn beloop laat, wanneer het geen scheiding wil aanbrengen tussen de huidige en de vroegere toestanden. Daartoe hoeft het niet helemaal door te dringen in het gevoel of idee dat voorbijgaat, want anders zou het integendeel ophouden te duren. Het hoeft evenmin de vroegere toestanden te vergeten: voldoende is het, terwijl het zich die toestanden herinnert, om ze niet naast de huidige toestanden te zetten als het ene naast het andere punt, maar om ze in een organisch verband ermee te plaatsen, net zoals we ons soms de noten van een melodie als het ware samengesmolten herinneren.’ (p. 43; uit Henri Bergsons Inleiding tot de metafysica)

Hermsen beschrijft duur als een sneeuwbal die door de opeenvolging van bewustzijnstoestanden steeds groter wordt, één blijft. Wat ooit was is er nog steeds, en maakt deel uit van wat nu is; duur heeft ons geheugen nodig (dit houdt steek als je stil staat bij tijdbeleving van mensen die kampen met Alzheimer. Ik kan me herinneren dat mijn oma haar gevoel voor kloktijd totaal verloor naarmate haar ziekte erger werd). Dat maakt van duur mede een innerlijke tijd, het is volgens Hermsen dan ook een ‘inuïtief contact met de werkelijkheid’: fijne momenten ervaren we als kort, terwijl nare ervaringen vaak te lang duren (etcetera). Dat heeft niets met kloktijd te maken, maar met de innerlijke ervaring.

In principe leven we dus met twee tijden. De klok zal niet zomaar uit onze samenleving verdwijnen, en die innerlijke tijd is er gewoon. Twee tijden, en daarmee twee versies van ons zelf. We zijn een 'ik' die eet, slaapt, werkt, doet, en een 'ik' die door Bergson le moi profond genoemd wordt, het diepe zelf. Bergson bedacht dat wij steeds meer buiten dan binnen leven, en dat we daarom meer worden gehandeld dan dat we zelf handelen. ‘Vrij handelen,’ schreef hij, ‘dat is opnieuw bezit van zichzelf nemen, zich terugbegeven in de zuivere duur.’ (p. 46) Hermsen schrijft hierover:

‘Het opmerkelijke van Bergsons gedachtengang is dat het domein van de menselijke vrijheid zich dus niet zozeer binnen de actieradius van het rationele, handelende ik bevindt, zoals we gewoonlijk aannemen, maar dat deze zich juist op het niveau van de duur en het 'diepe zelf' openbaart. (..) Authenticiteit en vrijheid ontstaan bij hem juist tijdens de schaarse momenten waarop de ervaring van de tijd als duur door de mechanische en onvrije handelingen van het door kloktijd geregeerde ik heen kan breken.’ (p. 46-47)

Bergson staat in principe centraal in Stil de tijd. Andere essays gaan over Prousts herinneringen en Woolfs moments of being, over Etruskische en Griekse tijd, en het ontglippen van het nu, maar Hermsen weet altijd de link te leggen met Bergsons tijdfilosofie, en zijn ideeën over le moi profond. Hermsen schrijft prettige essays, erudiet en helder tegelijk. Daar komt bij dat dit boek aan het denken zet omdat het zoveel thema's en ideeën aanraakt; Stil de tijd werkt (wat mij betreft) zeer stimulerend.

villa triste

Ik las in twee weken tijd drie boeken van Patrick Modiano. Drie zeer verschillende boeken, wat me nogal verbaasde omdat ik ergens het idee heb opgevat dat Modiano telkens weer hetzelfde boek schrijft, ofzo; er werd nogal wat over de man geschreven nadat hem de Nobelprijs voor de Literatuur werd toegekend.

Over De plaats van de ster schreef ik al, Modiano's woedende debuut, een boek dat absurd aanvoelt maar dat niet is, dat is zoals het is uit noodzaak. Villa Triste is een boek waarin ‘alles (..) door heel zachte watten [werd] gedempt’ (p. 148). In Villa Triste kijkt de hoofdpersoon terug op een bij vlagen zeer gelukkige zomer in Zwitserland. Hoe hij, de ik-persoon, heet weet ik niet. Hij noemde zich destijds graaf Victor Chmara, maar neemt tijdens het vertellen van zijn verhaal, nu, geen moeite te verbergen dat dat niet zijn echte naam is. Het lijkt niet meer van belang te zijn: twaalf jaar later voelt hij de dreiging die hem in de jaren zestig uit Parijs deed vluchten niet langer. Toch noemt hij nooit zijn echte naam.

In Zwitserland leert Victor Yvonne Jacquet en René Meinthe kennen. Yvonne en René kennen elkaar al vanaf hun jeugd, ze verlieten samen het dorp waar ze opgroeiden in de hoop niet meer terug te hoeven keren, maar zijn daar nu toch weer beland. Geen van drieën laat iets los over hun verleden: Victor liegt als hem iets wordt gevraagd, Yvonne en René omzeilen nieuwsgierigheid vakkundig. Wat Victor wel te weten komt, wordt hem aangereikt door familie of dorpsgenoten.

Victor krijgt iets met Yvonne en maakt in stilte plannen voor een gezamenlijke toekomst. Maar na een aantal perfecte weken, of maanden, tijd beweegt ongemerkt in dit boek, gebeurt wat er moest gebeuren: Yvonne maakt zelf plannen voor haar toekomst, en verdwijnt. Twaalf jaar later bezoekt Victor dezelfde plek in de hoop iets van die zomer opnieuw te ervaren.

En dat was het. Er gebeurt niet veel in Modiano's boeken (dat wil zeggen: niet op de gebruikelijke manier), maar wie geeft er nog om plot dezer dagen? Daar komt bij dat Modiano verrukkelijk kan schrijven over stille huizen, zwoele nachten, absurde meningsverschillen, winterwind. Achterop Villa Triste staat een quote van Arnon Grunberg gedrukt, hij beweert: ‘Modiano is een meester in het suggereren van welke emotie en sfeer dan ook.’ Dat is helemaal juist; proef dit eens:

‘Zodra je over de drempel van die villa [‘Villa Triste’] stapte, werd je door een glasheldere weemoed bevangen. Je betrad een zone van rust en stilte. De lucht was er ijler. Je zweefde. De meubels waren kennelijk van de hand gedaan of weggegeven. (..) Het parket had een lichte kleur, maar was slecht onderhouden. (..) We zetten de verandadeuren open en strekten ons uit op de canapé. (..) We zweefden. Onze gebaren waren oneindig traag en wanneer we ons verplaatsten, ging dat centimeter voor centimeter. Kruipend. Een plotselinge beweging zou de betovering hebben verbroken. We spraken fluisterend. De avond drong via de veranda het vertrek binnen en ik zag stofdeeltjes doodstil in de lucht hangen. Er reed een wielrijder voorbij en ik hoorde minuten lang het snorrende geluid van zijn fiets. Ook hij bewoog zich centimeter voor centimeter voort. Hij zweefde. Alles om ons heen zweefde. We namen niet eens meer de moeite het licht op te steken wanneer de avond was gevallen.’ (p. 147)

Ik zal binnenkort iets schrijven over Dora Bruder, ook dat boek maakte indruk op me. To be continued, dus.

het een als het ander (2)

Het een als het ander staat boordevol mooie observaties. Dat wat nu volgt zit al sinds ik het las in mijn hoofd (het is trouwens een overpeinzing van de middeleeuwse kunstenaar):

‘(..) dit oord is vol mensen die ogen hebben en ervoor kiezen om niets te zien, die allemaal in hun handen praten terwijl ze aan het peripateren zijn en allemaal die votieven dragen, sommige met de omvang van een hand, andere met de omvang van een gezicht of een heel hoofd, gewijd aan heiligen misschien, en de hele tijd kijken ze naar of praten ze in of bidden ze tegen deze stenen of iconen door ze naast hun hoofd te houden of ze met vingers te strelen en door alleen naar die dingen te staren, en dat betekent dat ze zwaar moeten zijn in hun wanhoop om zo onophoudelijk weg te kijken van hun wereld en zo toegewijd aan hun iconen.’ (p. 189)

het een als het ander

      ‘Ze nam een foto van de andere sculptuur van de dubbele helix die het einde van de route markeerde.
      Ze keek naar de foto op haar telefoon en toen weer naar het kunstwerk zelf.
      Het leek op een vrolijke springveer of een op maat gemaakte ladder. Het leek een soort schreeuw, als je zou kunnen zeggen dat een schreeuw naar de hemel ergens op lijkt. Het leek het tegendeel van geschiedenis, hoewel ze op school altijd maar doorgingen over de DNA-geschiedenis, die hier in deze stad geschreven was.
      Wat als de geschiedenis nou eens deze schreeuw was, die opwaarts gerichte springveer, dat wenteltrapgeval, en iedereen het gewoon alleen maar gewend was om iets heel anders met het woord geschiedenis te duiden? Wat als de gevestigde ideeën over geschiedenis bedrieglijk waren?
      Misschien was datgene wat die springveer had teruggeduwd of de opwaartse schreeuw had tegengehouden wel een tegenstander van het ontstaan van zoiets als werkelijke geschiedenis.’ (p. 143-144)

Het een als het ander bestaat uit twee delen. Het heeft twee hoofdpersonen, speelt zich af in twee tijden: George is van nu, zij leeft in de wereld van smartphones; Francesco is een middeleeuwse kunstenaar. Er staat een muur tussen de twee verhalen, maar muren zijn niet altijd even sterk: het kwam mij voor alsof Francesco door de muur sijpelde, en op die manier zomaar een nieuwe tijd bereikte. Zonder zich te herinneringen hoe ze zelf ooit stierf, slaat de kunstenaar George lang gade. Wellicht was het de ‘schreeuw naar de hemel’ die iets teweeg bracht. Helix: Grieks voor twist.

Dit boek is overigens in twee versies gedrukt. Je begint als lezer met het verhaal van George óf Francesco (ik las eerst over George). Het is niet na te gaan of dit invloed heeft op de leeservaring, je leest een boek immers maar een maal voor het eerst. Ik heb het vermoeden dat Ali Smith hiermee een lange neus trekt naar literatuurcritici. Wat zeker is, is dat ze een interessante discussie oproept. Maar daar ga ik het nu niet over hebben.

Mijn versie van het boek begint dus met George. Ze is jong, intelligent, koppig, en ze is in rouw: haar moeder is pasgeleden overleden. Haar heden wordt zo nu en dan geïnterrumpeerd door herinneringen. Niet lang voor haar sterven nam George's moeder haar twee kinderen mee naar Italië. De reis stond volledig in teken van de fresco's van ene Francesco del Cossa. Diezelfde kunstenaar is in het heden onderwerp van George's onderzoek.

Een aantal pagina's na George's bovenstaande overpeinzing over het ontstaan van ‘werkelijke geschiedenis’ stopt haar verhaal en verschijnt Francesco del Cossa. Stukje bij beetje, kun je wel zeggen, de eerste twee pagina's zijn gevuld met afgebroken regels, alsof het om poëzie gaat. Nu ik er weer naar kijk lijkt er een dubbele helix te zijn afgebeeld.

En dat zegt heel veel over hoe de levens van George en Francesco elkaar raken: er zijn nogal wat overeenkomsten te noemen. Deze ga ik niet opsommen omdat ik dan mogelijk veel weggeef, datzelfde geldt voor de wijze waarop Francesco George observeert en George's fascinatie voor Francesco's leven en werk. Laat ik het dan zo omschrijven (met wederom de dubbele helix in gedachten): de twee levenslijnen lopen parallel, bewegen als zijnde een spiraal: er is sprake van constante verandering, beweging. Die lijnen zijn weer met elkaar verbonden door andere lijnen. Altijd ergens anders, en in een andere tijd, telkens nieuw, maar er is verwantschap.

Francesco verdwijnt overigens zoals ze verscheen: stukje bij beetje, met afgebroken regels. Plotseling. Ali Smith hint reeds naar verdwijnende personages voordat haar verhaal überhaupt begint, ze gebruikt enkele citaten uit werk van anderen om haar boek in te leiden. Van Giorgio Bassani: ‘Als een romanfiguur verdween hij plotseling zonder enig spoor achter te laten.’ De volgende, van Hannah Arendt, gaat wellicht over de ruimte waar Francesco del Cossa zich eeuwenlang ophield:

‘Hoewel de levende is onderworpen aan de vernietiging van de tijd, is het proces van aftakeling tegelijkertijd een proces van kristallisatie, dat in de diepte van de zee, waarin datgene wat ooit leven was zinkt en wordt opgelost, sommige dingen een transformatie ondergaan en overleven in nieuwe gekristalliseerde vormen en gestalten die immuun blijven voor de elementen, alsof ze alleen hebben gewacht op de parelduiker die op een dag naar ze zou toekomen en hen zou meenemen naar de wereld van de levenden –’

Ik houd er niet van om een boek een parel te noemen, maar met deze woorden van Arendt in gedachte past het. Een parel dus, Het een als het ander.

Ik twijfel of deze bespreking wel in de buurt komt van de essentie van het boek, het is mogelijk dat ik te veel niet benoem of bespreek. Toch laat ik het hier voor nu bij, ik denk dat het boek het waard is enigszins mysterieus te blijven. Ik blijf me maar dingen afvragen; later misschien meer.

de plaats van de ster

De plaats van de ster lijkt zich na de Tweede Wereldoorlog af te spelen maar het stikt van de nazi's in dit boek. Modiano's protagonist, Raphaël Schlemilovitch, is joods. Hij daagt de antisemitische wereld uit, met plezier bijna. Tevens praat hij ze naar de mond, en sluit zich zonder wroeging bij de nazi's aan. Al snel valt er geen touw meer aan Schlemilovitch' herinneringen vast te knopen: hij sterft, raakt vervolgens bevriend met Hitler, wordt dan achtervolgd of gemarteld door de Gestapo, sterft opnieuw en leeft weer verder.

Het boek heeft dan ook een wat surrealistisch karakter. Vooral in het begin is De plaats van de ster lastig te volgen. Dit heeft niet alleen te maken met het feit dat 'herinneringen' elkaar niet chronologisch opvolgen: Schlemilovitch is Joods op iedere denkbare manier. Rudy Kousbroek schreef daar in zijn nawoord het volgende over:

‘Het leven van Raphaël Schlemilovitch is de exploratie van zijn joodse identiteit; maar een exploratie naar alle kanten, van al het mogelijke, door geen enkel taboe tot staan gebracht.’ (p. 147)

Modiano krijgt dit voor elkaar door zijn hoofdpersoon aan hallucinaties te laten lijden. Schlemilovitch wordt letterlijk achtervolgd door zijn verleden. Wederom Kousbroek:

‘Schlemilovitch drinkt in één teug de oceaan leeg van alles wat ooit over joden gezegd, gedacht of geschreven is; hij verzwelgt alles; als de oorlog komt is hij 'de eerste die ervan profiteert'. (..) Duidelijk is natuurlijk (..) hoe Modiano Schlemilovitch tot het voertuig maakt van alle dingen die ooit over joden gezegd zijn, zowel door antisemieten als door de joden zelf, maar ook door theoretici die over het joodse vraagstuk geschreven hebben (..).’ (p. 151)

Door te suggereren dat Schlemilovitch aan waanideeën lijdt is niet vast te stellen wat hem nu werkelijk is overkomen, wie en wat hij nu werkelijk is. Dat voelt raar: dit boek is fictie, maar alles wat Schlemilovitch denkt te hebben meegemaakt zal ooit zijn voorgekomen voor, tijdens, en na de Tweede Wereldoorlog. Dat geldt natuurlijk ook voor de vele tirades die in De plaats van de ster staan geschreven: alles is ooit door iemand gezegd of geschreven, destijds. Toch, en dat is wel erg, erg knap, voelt het nooit alsof Modiano medelijden wil oproepen (ook daar lijkt hij boos over te zijn) of iets probeert te bagatelliseren, terwijl bepaalde scènes op een gegeven moment toch vrij absurd over komen. Juist dát, het idee dat zoveel haat en/of geweld absurd over kan komen, is wat zoveel indruk maakt bij mij.

Het lijkt er overigens op dat Modiano zijn allesverzengende woede in dit ene boekje heeft gestopt, dat zijn debuut was. Ik lees nu zijn Villa Triste (dit verscheen drie jaar na De plaats van de ster), een boek dat minder agressief en confronterend te werk gaat, integendeel, het gaat over schimmen en schaduwen en denkt na over wat tijd verandert en waarom. Villa Triste is tot nu toe prachtig, ik ben nog maar veertig pagina's ver. Zoiets valt niet te zeggen over De plaats van de ster, dat zou niet volstaan. Het is ontegenzeggelijk indrukwekkend te noemen, vooral omdat het drukt op plekken die al blauw waren, maar 'mooi' of 'prachtig' past hier niet, daarvoor is het boek te boos.

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief