mark rothko (3)

Het is duidelijk dat Annie Cohen-Solal voornamelijk geïnteresseerd is in Mark Rothko de kunstenaar, de biografie (Mark Rothko, Meulenhoff) gaat in ieder geval grotendeels over hem. Er is veel aandacht voor Rothko's Joodse roots. Hij was student vanaf zijn derde levensjaar vanwege die roots, zijn passie voor studie zal daar vandaan komen, het maakte een groot deel uit van zijn leven. Er ging bijvoorbeeld altijd een studieperiode vooraf aan nieuwe experimenten, zijn schilderijen zijn het gevolg van ideeën. Uiteindelijk, in de laatste fase van zijn carrière/leven, ging het hem om emotie. Dat is ook waarom Rothko steeds grotere doeken ging maken:

‘Rothko's werken vielen eveneens op door hun monumentaliteit, met name Nr. 2/Nr. 7/Nr. 20, 1951, ongeveer 3 bij 2,50 meter groot: witte en lichtgroene massa's, met in het onderste derde deel een nadrukkelijk contrasterende horizontale rode lijn. ‘Ik schilder heel grote schilderijen,’ legde de kunstenaar rond diezelfde tijd uit in een interview met het tijdschrift Interiors, als om de kritiek voor te zijn. ‘Ik besef dat grote schilderijen historisch gezien de functie hebben groots en pompeus te zijn. Maar de reden waarom ik ze schilder, en volgens mij geldt dat ook voor andere schilders die ik ken, is juist dat ik intiem en menselijk wil zijn. Wie een klein schilderij maakt, plaatst zichzelf buiten zijn eigen ervaring, beziet een ervaring door een stereopticon of door een verkleinglas. Ongeacht op welke manier je een groter schilderij maakt, je zit erin. Het is niet iets waarover je beslist.’’ (p. 155)

Peter Delpeut schreef in ‘In de afgrond’ (opgenomen in zijn boek Pleidooi voor het treuzelen), een essay over The Rothko Room in Tate Modern: ‘(..) kwam je tot op armlengte (van de manshoge schilderijen), dan spoelden ze met de zuigkracht van een Atlantische golf over je heen.’

Er was nogal wat kritiek op Rothko's vreemde nieuwe werken, maar naarmate Rothko zijn stijl verder ontwikkelde nam dat af. Het is een feestje te lezen hoe de kunstcritici pogen Rothko's werk te beschrijven, het is goed te merken hoe zorgvuldig er naar woorden werd gezocht:

‘In Art Digest schreef Hubert Crehan: ‘Het werk van Rothko is geladen met wat we zouden kunnen omschrijven als “geestelijke materie”.’ Daarna trok hij een vergelijking met ‘een Bijbels beeld van de hemel die opengaat en een hemels licht onthult, een licht soms zo verblindend, zo fel stralend dat het zelf de inhoud wordt en tegelijk gebeurtenissen aankondigt die dicht bij de menselijke geest liggen. Rothko richt zich op de behoefte die ons moderne gevoel heeft aan een oorspronkelijke spirituele ervaring. En zijn werk is de symbolische uitdrukking van datzelfde idee. In elk geval is het vrijwel onmogelijk er in rationele termen over te spreken; en wij kunnen die waarheid alleen in flitsen zien, want ze wordt ons uitsluitend geopenbaard door onze kunstenaars.’’ (p. 167)

‘‘In de galerie van [Sidney] Janis vinden we eerder een plechtig zwijgen dan onrust in de melancholieke, spookachtige schilderijen van Mark Rothko, waarvan de compositie in wezen bestaat uit de simpelste geometrische elementen,’ schreef Stuart Preston. ‘Dit zijn beelden van licht en ruimte, op een subtiele, minutieuze en onpersoonlijke manier geschilderd, zonder enig naturalisme; integendeel, het lijken echo's daarvan. Grote rechthoeken in mistige, donkere en vaak onstuimige kleuren drijven majestueus van de onderkant van de doeken omhoog in een beweging die de grenzen van de lijst voldoende vergeet om de indruk te wekken dat ze gaan vliegen en de hele galerie zullen vullen. (..) Bij Rothko zijn de doelen de middelen en vice versa. Zijn werken hebben genoeg aan elkaar. Hun wortels zijn afgesneden van de visuele wereld en hechten zich in de emotionele (zeer delicate en genuanceerde) wereld van de kunstenaar, waar ze harmonieën in kleur en vorm creëren. Soms ontbeert dit soort werken een context, maar bij Rothko niet.’’ (p. 171-172)

‘Net als de mystieke drie-eenheid lucht, water en aarde die bij Friedrich en Turner lijkt voort te komen uit één onzichtbare bron, zo lijken de zweverige rijen gesluierd licht die we bij Rothko waarnemen een totale, verre aanwezigheid te verbergen die we alleen kunnen aanvoelen en nooit volledig begrijpen. Deze oneindige, gloeiende leegten scheuren ons los van het rationele en brengen ons naar het sublieme; onweerstaanbaar geven we ons over aan de stralende diepten.’ (Robert Rosenblum; p. 220)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief