[ Wat volgt komt uit Susan Sontags essay Het schrijven zelf, tevens opgenomen in de bundel Waar de nadruk ligt. ]
*
‘[Roland] Barthes’ onderwerp is altijd weer het schrijven: waarschijnlijk heeft niemand sinds [Gustave] Flaubert (in zijn brieven) zo briljant en zo hartstochtelijk nagedacht over wat schrijven is. Veel van zijn werk is gewijd aan gedachten over de roeping van de schrijver: vanaf de eerste hekelende studies over de schrijver zoals hij door anderen wordt gezien, de schrijver als bedrieger, bijvoorbeeld ‘De schrijver op vakantie’, in Mythologies (1957), tot de meer ambitieuze essays over schrijvers als schrijver, dat wil zeggen, de schrijver als held en martelaar, bijvoorbeeld in ‘Flaubert en de zin’, over Flauberts ‘kwelling van de stijl’. Barthes’ prachtige essays over schrijvers moeten worden gezien als variaties op zijn grote apologie van de roeping van de schrijver. Ondanks zijn grote bewondering voor de martelende normen van integriteit die Flaubert heeft ingesteld, durft hij aan het schrijven te denken als een soort geluk: de kern van zijn essay over Voltaire (‘De laatste gelukkige schrijver’) en van zijn portret van Fourier, ongehinderd door het besef van het kwaad.
In zijn latere werk spreekt hij zonder omwegen over zijn eigen praktijk, scrupules, extase. Barthes interpreteert het schrijven als een ideaal complexe vorm van bewustzijn: een manier om tegelijk passief en actief, sociaal en asociaal, aanwezig en afwezig in het eigen leven te zijn. Zijn opvatting van de roeping van de schrijver sluit het door Flaubert onvermijdelijk geachte isolement uit, schijnt iedere strijdigheid tussen enerzijds de noodzakelijke verinnerlijking van de schrijver en de wereldse geneugten anderzijds te ontkennen. Het is Flaubert, zou je kunnen zeggen, vermengd met een flinke scheut van [André] Gide: een beschaafder, achtelozer strengheid, een gretige, arglistige kijk op ideeën die fanatisme uitsluit. Het ideale zelfportret – het portret van de schrijver zelf als schrijver – dat Barthes in al zijn werk heeft getekend, is al vrijwel compleet in het eerste essay over Gides ‘egoïstische werk’, zijn Journal. Gide leverde Barthes het patricische model van de schrijver die subtiel, veelzijdig, nooit drammerig of platvoers verontwaardigd is, ruimhartig maar ook voldoende egotistisch, niet ingrijpend te beïnvloeden.
(..)
Barthes steunt Gide ook in diens idee over een vorm van schrijven die ongrijpbaar is, bereid is niet groot te zijn.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten