Het boek gaat over een jongetje dat altijd vanaf een afstand naar de wereld kijkt, dat zijn angsten verstopt achter zijn oogpleister; over een puber en zijn zoektocht naar Het Systeem; over een jong volwassene en zijn gevoel van onmacht. Hij ontdekt dieptes, heeft het gevoel dat hij de enige is (want, de mensen in zijn omgeving lijken leeg te zijn); ontdekt grenzen. Het spel, het systeem:
‘Of is iedereen eigenlijk zoals ik maar zie ik het niet omdat ze het verborgen houden, net als ik? Als dat zo is, dan moet het werkelijke leven onzichtbaar zijn, iedereen leeft het, niemand spreekt erover.’ (p. 138)
‘Niemand spreekt erover.’ Oek de Jong kan er niet over spreken, en schrijft dus. Edo Mesch is immers zijn alter ego:
‘Waarom creëert een schrijver een alter ego? Het is een voertuig voor een verkenning van duistere diepten. En in die dieptes lijken mensen veel meer op elkaar dan ze in het dagelijks leven vermoeden. Dat verklaart waarschijnlijk ook waarom een zo excentriek en extreem personage als Edo Mesch door zoveel lezers wordt herkend.’ (p. 304; uit De roman als oerschreeuw, een extra in de jubileumeditie die in 2009 werd uitgegeven)
Of iedereen werkelijk zo op elkaar lijkt, in die dieptes, vraag ik me af. Ik denk eerder dat mensen van nature met dezelfde dingen worstelen, vragen van eenzelfde aard hebben. En dan verdwijnt dit alles plotseling in die dieptes (ook daarin lijken we waarschijnlijk op elkaar). Duister is het er alleen omdat we zelf het licht uit hebben gedaan.
Opwaaiende zomerjurken is een erg mooi boek. Het is eerlijk en rauw. En mooi geschreven. Je ziet altijd de horizon. Er is veel wind en licht en water. Wezenlijk. Het boek zit barstensvol met het innerlijke dialoog van de hoofdpersoon. Soms in het heden, vaker in het verleden. (Wat gebeurt er werkelijk nu, in het heden? Achteraf weten we meer, weten we altijd meer.)
Het is een chaotisch boek, het zit vol paradoxen. Edo Mesch is Oskar Vanille, en Oskar Vanille is Edo Mesch. Het is geen fijne jongen, maar hij is een held. Hij geeft zich niet zomaar gewonnen: altijd is er het (overheersende) verlangen te verdwijnen, te vergeten, gedachteloos te worden. Onbeweeglijkheid. De Lethe stroomt door dit boek, vanaf het begin: al op pagina 12 staan de woorden: ‘Alles bewoog maar.’ Als een zucht. Het is een echte ideeën-roman. En niet gemakkelijk. En zeer de moeite waard.
(Ik vraag me af waar die lezers uit 1979 zijn gebleven; ik vraag me af hoe druk het in die duistere diepte is.)