‘Terwijl hij door Regent's Park wandelde – over een laan die hij altijd koos, uit de vele – kreeg Jasper Gwyn ineens het duidelijke besef dat wat hij elke dag deed om de kost te verdienen niet langer bij hem paste. Die gedachte was al vaker bij hem opgekomen, maar nooit eerder zo helder en hoffelijk.’ (p. 7)
En dus houdt hij, schrijver van graaggelezen boeken/ columns/ etc., ermee op. Na enige tijd merkt hij echter dat hij het mist:
‘.. hoe ergerlijk het ook was om toe te geven, hij miste de handeling van het schrijven, en de dagelijkse zorg waarmee je je gedachten kon ordenen in de rechtlijnige vorm van een zin.’ (p. 15)
Hij lijkt te verdwalen. Dan wordt hem het idee van portretten aangereikt; portretten schrijven. De wijze waarop dit moet gebeuren is nogal excentriek. Mr Gwyn vraagt een bevriende componist een stuk van ongeveer zes uur voor hem te schrijven, een stuk dat de tijd moet doen vergeten. Muziek als een rivier, het geritsel van blaadjes, het vallen van sneeuw. Muziek als schaduw; de tijd moet ongemerkt voorbij kunnen gaan. Ook laat hij lampen maken. Achttien gloeilampen (‘.. een nuance tussen amber en blauw.’ (p. 79)) voor één sessie, achttien gloeilampen die na zo'n tweeëndertig dagen stuk voor stuk uitgaan.
Er zijn kandidaten (zorgvuldig geselecteerd door zijn assistente Rebecca). Tweeëndertig dagen lang zijn ze volgens de regels aanwezig in het atelier zonder tijd. Iedere deelnemer is dagelijks vier uur lang, naakt, model. Ze hoeven geen pose aan te nemen, maar iets doen is ook niet te bedoeling. Ze zijn. Volgens de kunstenaar is dat genoeg. Mr Gwyn schrijft portretten.
Er is weinig samenhang. Er is eerder veel dat tegenover elkaar zou kunnen staan. Maar, en dit vind ik buitengewoon mooi, Alessandro Baricco maakt van alles één. Een ding. Een iets. Het is niet logisch. Zoals ik al zei lijkt Mr Gwyn op een gegeven moment te verdwalen (en als lezer begon ik te twijfelen). De realiteit interesseert hem niet. Op papier kom je als lezer herhalingen tegen. Dat wat hij mist, en dat wat mist in wat hij ziet. Meerdere malen ziet hij ‘geen enkele samenhang’. Maar Baricco weet wat hij doet. Op het moment dat er reden lijkt te zijn te twijfelen aan Gwyns realiteitszin, lees je ineens de volgende, enigszins relativerende, woorden: ‘Het is allemaal zo absurd.’ (p. 84) Mr Gwyn weet zelfs even niet of hij doorgaat met het portretten-idee. Weliswaar: hij praat tegen een oud vrouwtje dat hij ooit heeft ontmoet, waar hij ooit één gesprek mee heeft gevoerd; een vrouwtje dat, en hij weet het, niet meer leeft. Maar zij begreep hem, ooit, zoals hij zichzelf nog niet begreep. Dus, ja, er is wel degelijk een realiteit, en er staat beslist iets op het spel. Het is echter verder weg gestopt, het bevindt zich bijna letterlijk in een andere wereld.
‘Jasper Gwyn heeft me geleerd dat we geen personages zijn, we zijn verhalen,’ zei Rebecca. ‘We blijven hangen bij het idee dat we een personage zijn dat verwikkeld is in God weet wat voor avontuur, ook het meest eenvoudige, maar wat we moeten begrijpen, is dat wij het hele verhaal zijn. Niet alleen dat personage. We zijn het bos waarin hij wandelt, de slechterik die hem bedriegt, de chaos om hem heen, alle mensen die voorbijkomen, de kleur van de dingen, de geluiden. (...) Wij zijn een heleboel dingen, en we zijn al die dingen tegelijk.’ (p. 188 - 189)