brieven aan een jonge dichter

Brieven aan een jonge dichter is waarschijnlijk het bekendste werk van de dichter Rainer Maria Rilke. Hij was een groot brievenschrijver, er zijn meer brieven dan gedichten van hem gepubliceerd. Dit kleine boekje bestaat uit een klein aantal brieven die Rainer Maria Rilke ooit stuurde aan een jonge en onzekere dichter, Franz Xaver Kappus. Deze onzekere dichter is zelf nooit echt groot geworden, zijn naam is nu enkel nog bekend vanwege zijn besluit deze ontvangen Rilke-brieven te publiceren.

Rainer Maria Rilke vertelt veel over zichzelf in deze brieven. In feite reageert hij op problemen waar Kappus mee kampt, geeft hij tips en vertelt in detail hoe Kappus volgens hem zou moeten leven: besteedt niet teveel aandacht aan de mening van anderen, leer jezelf comfortabel te voelen in eenzaamheid, verspil geen energie aan onbelangrijke dingen. Deze woorden weerspiegelen zijn eigen dromen; het lukte hem zelf niet. Volgens het voorwoord van Jean Pierre Rawie had Rainer Maria Rilke zijn hele leven te maken met dergelijke tegenstrijdigheden:

‘Het meest typerend is hierbij zijn liefdesleven. In geschrifte gaf hij zeer hoog op van vrouwen, maar zijn geliefden - en hij was wonderlijk genoeg nogal een don juan - liet hij vaak zonder enige uitleg in de steek als hij zich in zijn ‘eenzaamheid’, die hij voor zijn werk essentieel achtte, bedreigd voelde. Terwijl hij zich in rechte lijn van de verlaten vrouw verwijderde, stuurde hij dan van ieder station rozen met de smeekbede te mogen blijven.’ (p. 10)

*

‘De dingen zijn niet allemaal zo gemakkelijk te begrijpen en te verwoorden als men ons meestal wil doen geloven; de meeste gebeurtenissen zijn niet te verwoorden, ze voltrekken zich in een ruimte die nog nooit door een woord is betreden. En het minst te verwoorden zijn de kunstwerken, geheimzinnige existenties, waarvan het leven voortbestaat naast het onze, dat eindig is.’ (Brief I, p. 15)

‘[Want] de scheppende mens moet een op zichzelf staande wereld zijn, moet alles in zichzelf vinden en in de natuur, waarbij hij zich heeft aangesloten.’ (Brief I, p. 18)

‘Kunstenaar zijn betekent: niet rekenen en tellen; rijpen als de boom die zijn sappen niet opstuwt en die rustig in de voorjaarsstormen staat zonder bang te zijn dat er geen zomer zal volgen. De zomer komt toch. Maar alleen voor de geduldigen die leven alsof de eeuwigheid voor hen ligt, zo onbezorgd stil en ver. Ik leer dat iedere dag, leer dat ten koste van pijnen waarvoor ik dankbaar ben: geduld is alles!’ (Brief III, p. 25)

‘Van leven bruisend water stroomt via de oude aquaducten naar de grote stad, danst op de vele pleinen over witstenen schalen, vloeit uit in brede, ruime bekkens, ruist overdag en richt zijn geruis tot de nacht, die hier prachtig en vol sterren is, en zacht onder de streling van de wind. En tuinen heb je hier, onvergetelijke lanen en trappen, trappen die door Michelangelo zijn bedacht, trappen die zijn aangelegd naar het voorbeeld van het neergutsende water, in zijn brede verval, zoals een golf uit een golf, de ene trede uit de andere trede barend.’ (Brief V, p. 36)

‘Waarom het wijze niet-begrijpen van een kind willen inruilen voor verweer en verachting, terwijl niet-begrijpen alleen-zijn is, maar verweer en verachting leidt tot het deelnemen aan datgene waarvan je je met die middelen wilt distantiëren?’ (Brief VI, p. 39)

hemel en hel

In lange zinnen, soms koud en afstandelijk, soms liefdevol, schrijft Jón Kalman Stefánsson in Hemel en hel over twijfels en herinneringen, over liefde, leven, hemel en hel, over God en Engelen; over de mens. De schrijver stelt eerlijke vragen over lege omstandigheden, soms zo hulpeloos dat je zelf ineens ook zonder antwoorden zit.

IJsland. Kou, sneeuw, ijs. Mensen gaan het water op om te overleven, hoe koud de wind, het water ook is: vis is voedsel, vis is geld: vis is overleven. De IJslanders kennen hun wereld, bedrieglijk en liefdevol. Eén foutje kan die wereld kosten. Het is die meedogenloosheid die een dromer fataal wordt. Bardur.

De scene waarin Bardur sterft is één van de prachtigste, heftigste, van dit boek. Het is geen schok dat hij sterft, in iedere korte beschrijving van Hemel en hel wordt in eerste instantie verteld over zijn dood. De lezer wordt echter eerst nog even geconfronteerd met het mooie mens dat Bardur is. Hij houdt van boeken en poëzie, van zijn vrienden en van de natuur. Hij leefde zo intens, en dat is uiteindelijk wat hem de dood bracht: was hij een klein beetje anders, op welk front dan ook, dan was hij niet zo eng en intens gestorven.

En dan blijft de jongen, een naam heeft hij niet voor de lezer, alleen achter. De eindeloosheid van het niets, van alles dat is verloren, drukt. Op de hoofdpersoon, op de lezer. Iets leren kennen om het vervolgens weer te verliezen. Zo hard, na zo’n prachtige vriendschap. De jongen wil het boek dat Bardur zo lief was, Paradise Lost, terugbrengen naar de echte eigenaar, om zich daarna te verliezen in dat eeuwige, eindeloze niets. Het allerliefst. Als lezer neem je het hem niet eens kwalijk. Hoe vul je een leeg hart? Hoe heel je een hoofd vol zelfverwijt?

Het is zó mooi geschreven, en zonder omwegen. Het is recht door zee omdat het niet anders kan. Ieder personage staat te dichtbij de natuur om te doen alsof. Geen opsmuk, enkel pure zinnen. Soms is dat te veel, maar Jón Kalman Stefánsson breidt zo nu en dan wat afstand door het verhaal. Dan is het alsof de engelen letterlijk van tussen de sterren meekijken.

*

De bergen torenen uit over leven en dood en over de paar huizen die aaneengedrukt op de landtong liggen. Wij wonen op de bodem van een kom, de dag verstrijkt, het wordt avond, de kom vult zich langzaam met de duisternis en dan lichten de sterren op. Ze schitteren eeuwig boven ons alsof ze een belangrijke boodschap hebben, maar wat voor een boodschap en voor wie? Wat willen ze van ons, of eerder misschien: wat willen wij van hen? (p. 9)

Op heldere dagen of wolkeloze nachten is er nauwelijks iets mooiers dan de zee als ze voor zich uit droomt en de maneschijn haar dromen vertolkt. (p. 14)

Het maanlicht is een ander soort licht dan dat van de zon, het maakt de schaduwen donkerder, de wereld geheimzinniger. (p. 36)

Het is gezond voor een mens om alleen in de nacht te staan, dan wordt hij één met de stilte en ondervindt hij een soort van verzoening die echter van het ene moment op het andere in een pijnlijk gevoel van eenzaamheid kan omslaan. (p. 49)

Bardur en de jongen lagen achterover geleund naar de met sterren bezaaide hemel te kijken die ons tegelijkertijd deemoedig en machtig maakt en soms tegen ons lijkt te spreken. Wat hij zegt, streelt voorzichtig onze oude wonden. (p. 62)

Sommige gedichten voeren ons mee naar een plek die woorden, gedachten niet kunnen bereiken, ze brengen je naar de kern zelf, het leven blijft een ogenblik lang stilstaan en wordt mooi, het wordt rein door verdriet en geluk. Sommige gedichten veranderen de dag, de nacht, je leven. (p. 86)

De zin van het leven, is dat de blauwe hemel die we nooit kunnen bevatten? (p. 94)

Wat ben je, leven? Misschien ligt het antwoord besloten in de vraag, in de verwondering die eruit spreekt. Dooft het levenslicht en wordt het duister op het moment dat we ophouden ons te verwonderen, ophouden te vragen en het leven als een gegeven nemen zoals al het andere alledaagse? (p. 201)

waar we het over hebben wanneer we het over anne frank hebben

Tijdens mijn jeugd was Anne Frank mijn heldin, Miep Gies was mijn nummer twee. Ik schreef die laatste ooit een brief waarin ik schreef hoezeer ik haar bewonderde om haar dappere beslissingen, haar liefde, haar loyaliteit. Enkele regels daaronder vertelde ik haar dat ik precies hetzelfde zou doen, in eenzelfde situatie.

Welja.

Miep Gies stuurde een brief terug. Ze was ervan overtuigd dat ik gelijk had, en dat ze zichzelf helemaal niet zag als dapper, maar gewoon als mens. Na alles wat ze had gezien en meegemaakt geloofde ze nog steeds dat de mens boven alles goed is. 

In het eerste verhaal uit de bundel Waar we het over hebben wanneer we het over Anne Frank hebben van Nathan Englander stellen de personages een soortgelijke vraag: in geval van een nieuwe holocaust, zou jij (niet-Joods) mij (Joods) helpen onderduiken? Een simpele vraag. Ik heb geen antwoord. Weet ik veel! Angst speelt graag zijn spelletje, en ik kan me er niets bij voorstellen. Werkelijk, niet.

Nathan Englander is echt een geweldige schrijver. Het is altijd lastig om aan te wijzen waarin dat geweldige precies zit. Voor mij is het zijn vermogen om gebeurtenissen, gevoel en omstandigheden invoelbaar te maken. Doodgewone taferelen, bekende beelden. Englander laat zien waar het precies om draait. Hij wijst de (goedgekozen) details aan maar morst niet. Ook is hij goed in het schrijven van lange dialogen, en heeft hij een scherpe sense of humor. De smeuïge quote van Jonathan Safran Foer op de cover vat het aan de ene kant perfect samen, zegt aan de andere kant helemaal niets. ‘Dit is het intelligentste, grappigste, moedigste en mooiste boek van Englander.’ Het is waar, echter. Het is waar! Het is intelligent én grappig én moedig, én mooi! En verder geef ik niets weg want de verhalen zijn op z'n mooist zonder te veel informatie. Mijn favoriete verhalen: Waar we het over hebben wanneer we het over Anne Frank hebben, Alles wat ik weet over mijn familie van moederskant, Kamp Avondschemer, De lezer, en Gratis fruit voor jonge weduwen. (De bundel bevat acht verhalen.) 

* Ik vind het overigens fantastisch dat er de laatste tijd zoveel short stories worden vertaald door Nederlandse uitgeverijen. Vooral uitgeverij Atlas Contact (met o.a. Lydia Davis, Robin Black, Junot Diaz en Lydia Davis: najaarsbrochure 2012), en Ambo|Anthos uitgevers (Nathan Englander dus, maar ook Sarah Hall zit bij Ambo Anthos) hebben prachtige namen in de portefeuille. Bij uitgeverij de Geus is onlangs een bundel met verhalen van onder meer Ali Smith, Alice Munro, Jumpha Lahiri verschenen met als naam Naar de Stad (samengesteld door Annelies Verbeke en Sanneke van Hassel), en in november komt een nieuwe bundel van Alice Munro uit (getiteld Lief Leven). Oh, en De Bezige Bij heeft Miranda July. Haar Niemand hoort hier meer dan jij (of No one belongs here more than you) is een echte aanrader en zou veel bekender moeten zijn in Nederland (zoals zoveel andere auteurs, vanzelfsprekend). Het gaat in ieder geval al de goede kant op met het korte verhaal, hier.

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief