de strijd tussen vorm en inhoud

vorm en inhoud

Als het om schrijven gaat, heeft men het vaak over het probleem van vorm en inhoud; er wordt zelfs weleens gezegd: de inhoud is goed maar de vorm niet, enzovoort. Maar verdorie, het probleem is dat er niet aan de ene kant een inhoud is en aan de andere kant een vorm. Dat zou makkelijk zijn: alsof je via een vorm verslag zou doen van wat al vrij bestond, de inhoud. De strijd tussen vorm en inhoud woedt echter in het denken zelf: de inhoud vecht om zich te vormen. Om eerlijk te zijn, je kunt niet aan een inhoud denken zonder de vorm die hij heeft. Alleen de intuïtie raakt aan de waarheid zonder vorm of inhoud nodig te hebben. De intuïtie is de onbewuste diepe reflectie die het zonder vorm kan stellen wanneer ze naar boven komt. Het lijkt me dat de vorm verschijnt wanneer het hele zijn al een rijpe inhoud heeft, aangezien men het denken of schrijven wil splitsen in twee fasen. Het probleem van de vorm ligt daarin dat hij voortkomt uit de inhoud, het denken of voelen op zichzelf, die niet zouden kunnen bestaan zonder hun adequate en soms unieke vorm.

Uit De ontdekking van de wereld van Clarice Lispector (p. 258).

neem me aan met zijden draden

zijden draden

Ik heb nauwelijks iets gelezen van Henry James, toch een geweldig schrijver volgens een vriend van mij. Hij is hermetisch en helder. Zou ik als ik James zou citeren hermetisch worden voor mijn lezers? Dat spijt me dan. Ik moet de dingen zeggen en de dingen zijn niet gemakkelijk. Lees en herleest u het citaat. Hier is het, door mij vertaald uit het Engels: Wat voor soort ervaring is noodzakelijk en waar begint en eindigt die? Ervaringen zijn nooit begrensd en nooit compleet; het is een immense gevoeligheid, een soort enorm spinnenweb gemaakt van de allerfijnste zijden draden dat in de kamer van het bewustzijn hangt en in zijn weefsel elk stofdeeltje opvangt dat door de lucht wordt aangedragen. Het is de eigen sfeer van de geest; en als de geest fantasierijk is – en al helemaal wanneer het gaat om een genie – vangt hij de lichtste wenken op en zet de luchtgolven om in openbaringen.

Zonder ook maar in de verste verte een genie te zijn: hoeveel openbaringen, hoeveel golven heb ik zelf opgevangen uit de ijle lucht. De fijne draden in de kamer van het bewustzijn. En in het onderbewuste de enorme spin zelf. Oh, wat is het leven geweldig met zijn vangende webben!

Zegt u het als ik te veel mezelf begin te worden. Ik heb die neiging nu eenmaal. Maar ik ben ook objectief. Zo objectief dat ik het subjectieve van de spinnendraden kan omzetten in objectieve woorden. Elk woord is trouwens een object, is objectief. Bovendien, gelooft u me maar, hoef je niet intelligent te zijn: de spin is dat ook niet en de woorden, de woorden zijn onvermijdelijk. Begrijpt u het? Dat hoeft niet eens. Neem het gewoon aan zoals ik het u geef. Neem me aan met zijden draden.

Uit De ontdekking van de wereld van Clarice Lispector (p. 178).

retrieval/ durga chew-bose

Uit ‘The Girl’ (Too Much and Not the Mood) van Durga Chew-Bose:

‘She is standoffish, unwilling, harsh, up to something. She is a narcissist, a snob, a spy, some suspect. She is haughty, selfish, plenty vain, and proud. Affected. She puts on airs, I've heard people say.

(..) Despite your grievances, she isn't withholding. Simply, she'll never tell you the things she takes an interest in, because what she doesn't want is this: that you procure them for her.
     You yearn for her vulnerability. Which you believe comes complimentary, like peanuts on a flight; two packets. Like a smile. Vulnerability she refuses to give you because she is, after all these years, gaining back custody of herself. Lost long ago, before she was born (..).
     Hers is an everyday process of retrieval.

(..) She wishes she had a genius for curbing small talk; for manufacturing an arbitrary tone when airing something considered; for soft-boiling an egg.’

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief