c - Pilgrim at Tinker Creek, Annie Dillard |
Vanmorgen las ik de laatste pagina's van Annie Dillards Pilgrim at Tinker Creek. Ik haat dat het uit is, ik mis Dillards observaties; ze is een ongelooflijke schrijver. Ze schrijft poëzie terwijl ze ook non-fictie schrijft, ik kan het niet anders omschrijven. Toch is Pilgrim at Tinker Creek geen van beide; het is een boek over een plek, over de wereld, over het (natuurlijke) leven, en natuurlijk ook over Dillards leven: zij observeert, zij creëert.
Dillard heeft het regelmatig over een 'creator' in dit boek. Ze is echter niet gelovig, en doelt dan ook op dat wat verantwoordelijk is voor wat wij nu als wereld ervaren; dat wat wij niet kunnen kennen, maar er toch moet zijn omdat wij er ook zijn. Dat mysterie raakt Dillard regelmatig aan, ze verwondert zich over creativiteit en precisie, en over de enorme variatie:
‘We don't know what's going on here. If these tremendous events are random combinations of matter run amok, the yield of millions of monkeys at millions of typewriters, then what is it in us, hammered out of those same typewriters that they ignite? We don't know. Our life is a faint tracing on the surface of mystery, like the idle, curved tunnels of leaf miners on the face of a leaf. We must somehow take a wider view, look at the whole landscape, really see it, and describe what's going on here. Then we can at least wail the right question into the swaddling band of darkness, or, if it comes to that, choir the proper praise.’ (p. 16)
Dillard schrijft zichzelf (en de lezer) nietig. Ik vind dat erg prettig. Dillard weidt (denk ik) een heel hoofdstuk aan het uitschakelen van het zelfbewustzijn. In het hoofdstuk ‘Stalking’ stalkt ze muskusratten. Dillard wenst een muskusrat zijn eigen natuurlijke gang te zien gaan, en daarvoor moet ze geduld oefenen: muskusratten zijn erg schuw, om het dier te kunnen observeren moet ze zich lang stil houden. Ook haar gedachten moet ze leren bedwingen:
‘Can I stay still? How still? It is astonishing how many people cannot, or will not, hold still. I could not, or would not, hold still for thirty minutes inside, but at the creek I slow down, center down, empty. I am not excited; my breathing is slow and regular. In my brain I am not saying, Muskrat! Muskrat! There! I am saying nothing. If I must hold a position, I do not “freeze”. If I freeze, locking my muscles, I will tire and break. Instead of going rigid, I go calm. I center down wherever I am; I find a balance and repose. I retreat—not inside myself, but outside myself, so that I am a tissue of senses. Whatever I see is plenty, abundance. I am the skin of water the wind plays over; I am petal, feather, stone.’ (p. 195)
I am the skin of water the wind plays over; I am petal, feather, stone. Poëzie, en dan ook exact poëzie zoals ik het graag lees.