No! There is nothing! In the whole and all,
Nothing that's quite your own.
Yet this is you.’ (Ezra Pound; p. 30)
Een jonge schrijfster raakt gefascineerd door het werk en het leven van een overleden dichter, de Mexicaan Gilberto Owen. Ze wordt in beslag genomen door een leven dat niet de hare is (maar wel gelijkenissen kent), en merkt op dat haar soms de gedachte bekruipt dat ‘dit niet mijn bed is, en deze handen niet mijn handen’ (p. 39). Langzaam verliest ze haar grip op de tastbare wereld. En dan krijgen we te maken met een nieuwe stem, die van de overleden dichter, een stem die langzaam meer gewicht krijgt dan die van de jonge schrijfster.
Valeria Luiselli doet in De gewichtlozen (vert. Merijn Verhulst) niet moeilijk over tijd en ruimte en massa. Grenzen en regels bestaan niet, of verplaatsen, veranderen. De grootste paradox van De gewichtlozen is er een die in het boek besproken wordt, de soritesparadox:
‘Stel je een rij mannen voor, zei hij. De eerste extreem behaard en de laatste helemaal kaal. Elke volgende in de rij heeft iets minder haar dan zijn voorganger. Het blijkt dat de volgende drie verklaringen kloppen:
- De eerste man in de rij is niet kaal.
- Als een man niet kaal is, zal één enkele haar minder hem niet kaal maken.
- De laatste man in de rij is kaal.
Het is de soritesparadox.
Hè?
De paradox is dat ook al lijken deze drie verklaringen te kloppen, ze samen een contradictie impliceren.’ (p. 105)
Er lijkt in De gewichtlozen een verschuiving plaats te vinden die past bij het beeld van die rij mannen, maar omdat de vertelster al heeft bewezen niet erg betrouwbaar te zijn is het onmogelijk ergens zeker van te zijn. De realiteit van de jonge vrouw lijkt die van de oude dichter te raken, soms zelfs te overlappen, maar er wordt fictie geschreven en het is niet duidelijk wie de schrijver is. Daar komt bij dat het boek een vreemd besef van tijd kent, er wordt gebruik gemaakt van een volgorde die niets te maken heeft met de gangbare tijdmeting. Tijd, ruimte, massa, kan worden gevormd in dit nieuwe boek van Luiselli: ‘Wie zich bezighoudt met het schrijven van romans, houdt zich bezig met het dubbelvouwen van de tijd.’ (p. 154)
Broodkruimels:
‘Wanneer ik niet met de kinderen bezig ben, zit ik weer aan mijn roman. Ik ben op zoek naar een structuur die vol zit met gaten, zodat het altijd mogelijk is een plekje op de pagina te vinden, de pagina te bewonderen. Nooit moet ik er meer in plaatsen dan noodzakelijk is, hem nooit volproppen, helemaal inrichten of optooien. Ik moet deuren en ramen opengooien. Muren opwerpen maar ook weer afbreken.’ (p. 22)
‘Misschien is het wel goed dat woorden niets, bijna niets concreets omvatten.’ (p. 30)
‘Ik heb ooit in een boek van Saul Bellow gelezen dat het verschil tussen levend en dood zijn schuilt in het gezichtspunt: de levenden kijken van binnenuit naar buiten, en de doden vanuit de periferie naar een of ander punt in het centrum.’ (p. 38-39)
‘Een horizontale roman, verticaal verteld. Een roman die je van buitenuit moet schrijven om hem van binnenuit te kunnen lezen.’ (p. 86)
‘Als je je ogen zou kunnen vergelijken met weerkaatsende waterplassen, dan is fatale blindheid net alsof er een waterval op hen neerstort. Blindheid komt zonder doel of reden van boven, net als een goddelijke bestraffing of een waterval; en ze wordt aanvaard met de nederige berusting van water in een poel, eeuwigdurend gevoed door zichzelf. Mijn blindheid is zwart-wit en over mijn voorhoofd stroomt een ware Niagara.’ (p. 93-94)
‘In elke roman ontbreekt iets of iemand. In deze roman is er niemand. Niemand behalve een spook dat ik soms in de metro zag.’ (p. 95)
‘(..) de toekomstige voltooid verleden tijd.’ (p. 131)
‘Een verticale roman, horizontaal verteld. Een verhaal dat je van onderaf moet bekijken, zoals Manhattan vanuit de subway.’ (p. 167)