wat voorbij is begint pas

‘Het is alsof wij mensen op een dag ontploft zijn, alsof het biologische wezen dat wij waren geëxplodeerd is in de dimensies van het symbool, de taal, het teken, waardoor wij op slag een schepsel werden dat voor immer buiten het bereik van zichzelf geslingerd is. Het woord bewaart ons niet, het laat ons in betekenissen openbarsten. We lijken, toen wij mensen werden, oneigenlijk aan het schreeuwen te zijn geslagen, en elke kreet heeft ons alleen maar verder en verder van onze stem verwijderd.’ (p. 20)

‘Komt niet alle betekenis neer op stilstand, een hartstochtelijk oponthoud? Lezen we niet allemaal om in ons hoofd de stroom der gedachten te voelen stilvallen en weer verder stromen, in andere richtingen dan voordien? Wie hunkert niet naar de vingervlugge ontploffingen die het lezen in ons teweegbrengt?’ (p. 30-31)

‘Wat we ons bewust in herinnering halen is wat ons geweten zich herinnert.’ (p. 36)

‘Taal is altijd een toevallige samenloop van klank die pas muziek kan worden in de holten van een voorzichtig oor. Een luisteren dat weet te wachten, bedacht op het veelzeggende zwijgen van de schrijver, zonder hem om de haverklap te overstemmen met de woedende eis zijn moeizame gesprek met de dingen op te offeren voor de waan van de duidelijkheid. De ziedende klacht dat er zo veel grove onrechtvaardigheden bestaan waartegen we de stem niet verheffen, terwijl er minstens evenveel grove rechtvaardigheden onder ons zijn, waarover iedereen zwijgt.’ (p. 37-38)

‘Vanwaar toch die hersenschim dat de stad van de woorden er is om sociaal welbevinden te stutten, de barstjes in de cohesie te dichten, dat een boek de frontverpleegster van de mensenstad zou zijn, afdeling wondverzorging over dialyse? Wat een reductie. Wie schrijft, schrijft altijd de wereld aan. Meerduidig. Ambigu. Schalks. Geslepen. Ironisch (sarcastisch, satirisch). Speels. Vloekend. Spotziek. Sarrend. Fluitend. Biddend. Schreeuwend. Bronstig. Wanhopig. Verward (incoherent) – maar nimmer zonder het stille verlangen naar een luisterend oor. Geen enkel boek trekt conclusies, wist Flaubert al, en doet het dat wel, dan minstens voorbarig en met verraad van onze blijvende tijdelijkheid: ‘Omdat ik in het voortdurend veranderen van de mensheid geloof, én in haar eeuwige vormen, haat ik de hokjes waar men haar met geweld in wil stoppen, al het formalisme waarin men haar wil opsluiten en alle plannen die men voor haar bedenkt. De democratie is haar laatste woord niet, net zomin als de slavernij dat geweest is, of het feodalisme, of de monarchie. De door menselijke ogen waargenomen horizon is nooit de kust.’’ (p. 38)

‘Het schrijven laat zich in het spreken naar als een stormvloedkering en creëert in de stroom der woorden, de hunkerende taalrivier, momenten van stilstand die zich in het geheel van de geschreven tekst samenvoegen tot een ritmiek; in de muzikaalste zin van het woord het spel van oponthoud waarin zich kortstondig betekenis openbaart.’ (p. 68)

‘Cultuur leunt op luisterbereidheid.’ (p. 75)

‘Het liefste zou ik over gedichten spreken in termen van verval of erosie, en niet of niet alleen in termen van opbouw of constructie. Een vers is evengoed een afkalving als een ophoping van betekenis. Op zijn best vertoont het de onbedoelde schoonheid van natuurwonderen als de Grand Canyon. Drommen toeristen vergapen er zich aan wat grootschalig ontbreekt. Zover het oog reikt strekken zich schitterende texturen van gemis uit, een door de eeuwen en elementen per toeval uitgespoelde megagotiek van kloven en spitsbooggewelven, sacrale vormen zonder een god. Dan denk ik: konden mijn sterfelijke botten maar zo veel geduld huisvesten om al schrijvende te wachten tot de vormen versleten genoeg zijn om volmaakt te heten.
      Ik droom dan over kwatrijnen van krijtsteen en precambrische alexandrijnen, en over beschouwingen van de dichtkunst die de moed opbrengen totaal ongerechtvaardighed te zijn, dat wil zeggen de geschiedenis achter zich laten om zich te begeven aan een archeologie van de toekomst. De poëzie is een open graf, een oude bruinkoolmijn, een natuurlijke asfaltmeer. In haar groeven en bodemlagen vindt de compostering der connotaties plaats. De taal sterft er in zijn betekenissen weg en kan er uit zijn eigen restanten opstaan, tegelijk piepjong en millennia oud.’ (p. 80-81)

‘We laten ons verblinden door de zinsbegoocheling dat het verleden volledig te doorgronden valt en we verlangen van het nieuwe dat het heel precies aan onze verwachtingen beantwoordt. In beide gevallen staan we stijf van het heimwee.’ (p. 83-84)

Uit Wat voorbij is begint pas. Lichtzinnige meditaties over het schrijven van Erwin Mortier.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief