een lied van geesten

Het lied van de geesten (een curieus lelijke vertaling van de oorspronkelijke titel Sing, Unburied, Sing) van Jesmyn Ward (vert. Harm Damsma en Niek Miedema/ Atlas Contact 2018) gaat over mensen en doden en geesten, en over onze relatie met tijd en ruimte. Dat lijkt vanzelfsprekend want hoe kan een verhaal daar niets mee te maken hebben, etcetera --

maar dit is wat mij opviel: het verhaal gaat over een jongen die geconfronteerd wordt met iemand die er niet is of slechts overblijfselen zijn van die iemand, die er wel ooit (helemaal) was. Die iemand speelde een rol in het verhaal van zijn grootvader. De moeder van de jongen verloor op jonge leeftijd haar broer, hij werd vermoord door een racist. Een familielid van de moordenaar is de vader van de jongen. De broer van de moeder is dus dood maar ook hij is niet helemaal weg. Of, hij is er plots weer, wederom zo’n overblijfsel.

Die overblijfselen spelen de grootste rol in dit boek: gebeurtenissen blijven niet in de tijd hangen. Gebeurtenissen blijven plakken. Een man krijgt een zoon en een dochter; de zoon sterft maar de dochter niet. De dochter krijgt een zoon en een dochter; de zoon krijgt te maken met overblijfselen zoals zijn moeder te maken krijgt met overblijfselen.

Dat lijkt allemaal heel vaag maar het is heel simpel: mensen blijven aan familieleden of plekken of verhalen plakken door pijn. Levens raken vervormd door wat mensen elkaar aandoen. Tijd heelt misschien wonden maar de dood heeft weinig op met tijd.

Zo simpel zo ingewikkeld.

Grenzen die we normaal gesproken (met angst en beven) in stand proberen te houden bestaan in het verhaal van deze mensen niet. Deze familie ziet doden, hoort stemmen van mensen die geen lichaam meer bewonen, of vermoedt dat de dood zich in een kraai heeft genesteld.
Misschien zijn dergelijke waarnemingen het gevolg van hitte of voedselvergiftiging of uitdroging, of drugs of drank -- misschien ook niet.

*

Ik ben onder de indruk van de manier waarop dood en leven elkaar omarmt in Het lied van de geest, maar het boek hield me niet erg bezig als ik er niet in las. Omdat ik over het boek wil schrijven denk ik er nu veel aan, en ik kan niet zeggen dat het geen boeiend boek is -- maar het blijft niet echt plakken (ha). Dat heeft vermoedelijk vooral te maken met de enorme vaart waarmee er verteld wordt: ik houd van boeken die me zo nu het dan het verhaal uitslingeren zodat ik kan nadenken over wat ik zojuist gelezen heb (of over wat er niet staat). Dit boek liet dat bij mij niet gebeuren.

Ik lees nu Club Mars van Rachel Kushner. Ook dit boek trekt me alsmaar verder maar ook dwingt het me regelmatig even te stoppen. Ik vind het erg goed -- over dat boek later misschien meer.

a summer book

Ik herlees Tove Janssons The Summer Book en ik probeerde iets te vinden om over te nemen, hier, maar het lukt niet — niet omdat het boek geen goede passages bevat, maar omdat de fragmenten zozeer met elkaar zijn verknoopt dat ik schade aanricht als ik zo'n knoop lospeuter.

En, tsja, ieder hoofdstuk lijkt op een schilderij (niet zo gek aangezien Jansson naast woordend ook beeldend kunstenaar was), en hoewel kleine details schitterend zijn wordt een doek niet in stukjes geknipt om die details in het middelpunt te plaatsen. (Dat is iets om over te treuren denk ik.)

*

Ik heb toch iets gevonden. Iets dat los kan bestaan van de rest. De grootmoeder in het boek rust uit en maakt voor een paar momenten gebruik van al haar zintuigen. Het heeft te maken met het waar: een eiland, zo'n plek die duidelijke grenzen heeft en een mens bijna dwingt toe te geven aan een bestaan dat ouder is. Misschien zelfs wijzer. Iets dat bestaat buiten het bestaan van mensen. Dat is waarom het op zichzelf kan staan, hoewel het vastgeknoopt zit aan de rest van de omstandigheden — een beeld in een beeld:

She turned on her side and put her arm over her head. Between the arm of her sweater, her hat, and the white reeds, she could see a triangle of sky, sea, and sand—quite a small triangle. There was a blade of grass in the sand beside her, and between its sawtoothed leaves it held a piece of seabird down. She carefully observed the construction of this piece of down—the taut white rib in the middle, surrounded by the down itself, which was pale brown and lighter than the air, and then darker and shiny toward the tip, which ended in a tiny but spirited curve. The down moved in a draft of air too slight for her to feel. She noted that the blade of grass and the down were at precisely the right distance for her eyes. She wondered if the down had caught on the grass now, in the spring, maybe during the night, or if it had been there all winter. She saw the conical depression in the sand at the foot of the blade of grass and the wisp of seaweed that had twined around the stem. Right next to it lay a piece of bark. If you looked at it for a long time it grew and became a very ancient mountain. The upper side had craters and excavations that looked like whirlpools. The scrap of bark was beautiful and dramatic. It rested above its shadow on a single point of contact, and the grains of sand were coarse, clean, almost gray in the morning light, and the sky was completely clear, as was the sea. (p22)


//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief