a year in reading, 2015

2015 was wederom een waardevol leesjaar. Ik ontdekte schrijvers – o.a. Ali Smith, Tjitske Jansen – waar ik komend jaar meer van wil gaan lezen; ik las het rare en intrigerende debuut van Roelof ten Napel, Constellaties, en Connie Palmens nieuwste roman, het prachtige Jij zegt het. Alexandra Harris' boek over Virginia Woolf, Virginia Woolf: een schrijversleven, vond ik ook zeer de moeite waard, ook al staat er weinig nieuws in (wat dat betreft blijkt Hermione Lee's biografie zeer compleet te zijn). Annie Dillards Pilgrim at Tinker Creek moet genoemd worden, en De laatste wildernis van Robert Macfarlane en De duimsprong van Miek Zwamborn, fijne boeken over natuur en mens en de geschiedenis van land en steen en water. En De H is van havik van Helen Macdonald, natuurlijk, persoonlijk en donker.

En Chris Kraus, wat een mind. I Love Dick is ook een raar boek, en persoonlijk, en belangrijk; het wordt binnenkort in het Nederlands uitgegeven, dan ga ik het nog eens lezen, wellicht lukt het me dan om er iets zinnigs over te schrijven. Maar wat een ontdekking (dank dank, Ruby). (Mijn volledige leeslijst vind je hier.)

*

Eén van de uitschieters van 2015 is Misschien Esther van Katja Petrowskaja. Ik ben nog altijd onder de indruk van de toon, de vorm, de inhoud van deze roman. Juist de afwezigheid van vorm, of eenheid, vond (vind) ik interessant. In een interview met W. Hansen (tevens vertaler van haar roman) in De Gids (nummer 4, 2015) zegt ze daarover:

‘Ik kan niet een verhaal vertellen dat begint bij het begin en eindigt bij het eind. Zo doet de werkelijkheid zich niet aan mij voor. Ik zie brokstukken, flarden, fragmenten, weinig samenhang. Zelfs causale verbanden vind ik al problematisch. Ik ben bij uitstek géén historicus, ik mis elke overtuiging en parmantigheid om uitspraken over het leven en het verleden te doen.’

en:

‘Toen ik de eerste fragmenten geschreven had en me wanhopig afvroeg hoe daar in vredesnaam een samenhangend verhaal van te maken, begon het langzamerhand tot me door te dringen dat juist het onaffe om diverse redenen veel beter was. Het past beter bij mijn idee van wat geschiedenis voor mij is: een tastend zoeken van wat heel misschien ooit was. Het past beter bij de mythes die ik uiteindelijk maak: geen 'waarheidsgetrouw' verhaal, maar brokstukken die met elkaar wellicht een idee geven.’

Deze woorden doen mij denken aan een passage uit het essay ‘Modern Fiction’ van Virginia Woolf, woorden die me hielpen over Verbroken beloftes van Jenny Offill te schrijven, een boek dat toevallig ook een favoriet is, en toevallig net zo fragmentarisch als Misschien Esther en Kate Zambreno's Heroines, mijn derde favoriet van 2015. Woolfs woorden:

‘Let us record the atoms as they fall upon the mind in the order in which they fall, let us trace the pattern, however disconnected and incoherent in appearance, which each sight or incident scores upon the consciousness.’

Waarom het fragmentarische boek me zo bevalt? Ik weet het niet, niet echt; ik vermoed omdat ik me plotseling erger aan een overvloed aan woorden. Het laatste deel van Karl Ove Knausgårds Mijn strijd-serie kon ik om die reden absoluut niet waarderen: er staan wat mij betreft simpelweg té veel woorden in, en er wordt blijvend herhaald en uitgelegd (vooral in het essay over Hitler en het kwaad). Wellicht is dat alles: ik denk gewoon graag na, schrijvers hoeven me hun tekst niet uit te leggen. Maar; vraagtekens. Ik weet het nog niet. (Wordt vermoedelijk vervolgd.)

juiste nabuurschap

Ik lees momenteel het boek Charlotte van David Foenkinos. Foenkinos heeft het een bijzondere vorm gegeven: hij is zelf ook aanwezig in zijn boek (en omdat hij zelf aanwezig is, heeft het deze vorm; maar wat ik daar mee bedoel zal ik verderop uitleggen). Hij vertelt over zijn reizen naar Berlijn, de stad waar Charlotte Salomon zo lang leefde, de stad die ze uiteindelijk moest verlaten – maar ook vertelt Foenkinos over zijn kennismaking met Salomons werk, over de vreemde paden die hem, achteraf gezien, wel bij Salomon móesten brengen, en over de problemen die hij had bij het maken van dit boek.


Ook vertelt Foenkinos over de cultuur- en kunsthistoricus Aby Warburg:

‘Als oudste zoon was hij de erfgenaam van het familievermogen, dat hij schenkt aan zijn broers.
Met als enige voorwaarde dat zij alle boeken voor hem zouden kopen die hij hebben wil.
Zo wordt Aby Warburg de grondlegger van een bibliotheekcollectie die haar weerga niet kent.
Hij houdt er theorieën op na over de ordening van de boeken.
In het bijzonder de theorie van de juiste nabuurschap.
Het boek dat je zoekt, is niet noodzakelijkerwijs het boek dat je moet lezen.
Je moet kijken naar het boek dat ernaast staat.

Urenlang loopt hij tussen de boeken, vervuld van een extatisch geluk.
Ook praat hij, op de rand van waanzin, met vlinders.
Vele malen zal hij trouwens worden opgenomen in een gesticht.
Daar roept hij alle artsen bijeen.
En tracht te bewijzen dat hij niet waanzinnig is.
Als ik dat kon aantonen, dan laat u me gaan!
Na zijn dood, in 1929, leeft zijn werk voort dankzij zijn leerlingen.
Onder wie vooral Ernst Cassirer.
Omdat ze het gevaar voelen aankomen, besluiten ze de bibliotheek te redden.
Die ze in 1933 overbrengen naar Londen (boeken op de vlucht voor het nazisme).’ (p. 69)

Foenkinos besluit over Warburg te schrijven. Hij reist naar Hamburg om Warburgs geboortehuis te kunnen bezoeken, keert terug zonder grootse ideeën maar met een grote obsessie voor alles dat Duits is. Als hij in Berlijn is, vele boeken later maar zonder een boek over Warburg te hebben geschreven, raadt een vriendin hem aan een tentoonstelling te bezoeken:

‘En het was er, meteen.
Het gevoel eindelijk te hebben gevonden wat ik zocht.
Het onverwachte eindpunt van mijn fascinaties.
Mijn omzwervingen hadden we naar de juiste plek gebracht.
Dat wist ik meteen op het moment dat ik Leven? of Theater? zag.
Alles wat ik mooi vond.
Alles wat me al jaren rusteloos maakte.
Warburg en de schilderkunst.
De Duitse schrijvers.
De muziek en de verbeelding.
De wanhoop en de waanzin.
Alles was er.
In een uitbarsting van heldere kleuren.’ (p. 71-72)

Daar ontdekt Foenkinos Charlotte Salomon. De wens over Warburg te schrijven heeft plaats gemaakt voor een drang over Salomon te schrijven, maar het gaat niet; totale overweldiging. ‘Het lukte me niet twee zinnen achter elkaar te schrijven. (..) Ik merkte dat het nodig was steeds op een nieuwe regel te beginnen, om lucht te krijgen.’ (p. 73)

(De vorm van het boek is opvallend, het is wat mij betreft waardevol dat de schrijver aan kan geven waarom hij dit boek op deze manier heeft geschreven, dat hij het zelfs onderdeel weet te maken van het verhaal zelf.)

Achteraf komt Foenkinos er achter dat Charlotte Salomon boeken over Aby Warburg in haar bezit had. Ik houd van dergelijke toevalligheden. Ik vind het mooi te lezen hoe iemand zich door de wereld beweegt aan de hand van zijn/haar interesses; hoe een obsessie voor de Duitse taal één van de sterren in de constellatie van het verhaal over een jonge kunstenares blijkt te zijn. Want dat is wat Charlotte uiteindelijk natuurlijk is, het verhaal van het korte leven van Charlotte Salomon.

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief