Stefan Zweig werd naar eigen zeggen geboren in een ‘wereld der zekerheid’; Wenen, 1881. Hij begint zijn autobiografie De wereld van gisteren (privé-domein nr. 168, vertaling Willem van Toorn) met het schetsen van een beeld van die wereld:
‘Iedereen wist hoeveel hij bezat of hoeveel hem toekwam, wat toegestaan en wat verboden was. Alles had zijn norm, zijn vastgestelde maat en gewicht. (..) Alles stond in dit uitgestrekte rijk onwrikbaar op zijn plaats, bovenaan de grijze keizer; maar als hij zou sterven, wist men (of dacht men), zou er een volgende komen en er zou niets veranderen in de weloverwogen orde. Niemand geloofde aan oorlogen, aan revoluties en omwentelingen. Elke vorm van radicaliteit en geweld leek al onmogelijk geworden in dit tijdperk van redelijkheid.’ (p. 15-16)
Bovendien was er volgens Zweig ‘nauwelijks een stad in Europa waar (..) [de] drang tot het culturele zo hartstochtelijk was als in Wenen’ (p. 25):
‘Niet het militaire, niet het politieke, niet het commerciële woog het zwaarst in het leven van individu of gemeenschap; de eerste blik die de Weense doorsneeburger ’s morgens in de krant wierp gold niet de discussies in het parlement of het wereldgebeuren, maar het repertoire van het theater (..).’ (p. 27)
Toen Franz Ferdinand op 28 juni 1914 in Sarajevo werd neergeschoten, verwachtte dan ook geen mens dat de moord (politieke) gevolgen zou hebben; het kwam überhaupt bij niemand op dat het gebeurde tot een oorlog zou kunnen leiden. Zoals wij nu weten – en wij staan er niet van te kijken dát het gebeurde, gewend aan een totaal andere wereld – pakte Oostenrijk Servië wel degelijk aan. Een Eerste Wereldoorlog leidde zelfs tot een tweede.
Stefan Zweig weet het contrast tussen een vooroorlogs Europa, ‘de gouden eeuw van de zekerheid’ (p. 15), en Europa na de opkomst van Hitler op een fantastische wijze te beschrijven. Het gaat om kleinigheden, ‘kleine symptomen’ noemt Zweig ze: ‘door het vastleggen van deze kleine symptomen maak je het een latere tijd mogelijk klinisch de geestelijke verhoudingen en de geestelijke stoornissen te onderzoeken die onze wereld beheersten tussen de wereldoorlogen.’ (p. 396)
Eén zo'n symptoom (of ‘geestelijke stoornis’ zo je wilt): huiszoekingen. Vóór Hitler kwam dat blijkbaar nog niet voor: ‘(..) de laatste decennia is Europa en is de wereld al bijna vergeten’, schrijft Zweig, ‘wat een heilige zaak vroeger de persoonlijke en staatsburgerlijke vrijheid was. Van 1933 af zijn huis-zoekingen, willekeurige arrestaties, inbeslagname van bezittingen, verdrijving van huis en haard, deportaties en elke andere vorm van vernedering bijna vanzelfsprekend geworden; ik heb nauwelijks Europese vrienden die niet een van die dingen heeft meegemaakt.’ (p. 374) Een ander symptoom: reizen kon men voor de Eerste Wereldoorlog nog zonder papieren, over de hele wereld.
Er verdwijnt veel met de tijd.
Stefan Zweig stierf ver weg van huis. Hij zag hoe zijn land geen uitweg kon vinden en ongewild iets in beweging zette dat zorgde voor een catastrofe. Hij voelde hoe hij werd verdreven, en wegdreef. De wereld van gisteren eindigt waar Zweig op het punt staat Europa te verlaten. Niet lang na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vestigde hij zich voorgoed in Brazilië. Zijn herinneringen aan Europa verschenen postuum: Stefan Zweig stierf in 1942 door zelfdoding.