impossible truths

‘Writing is saying to no one and to everyone the things it is not possible to say to someone. Or rather writing is saying to the no one who may eventually be the reader those things one has no someone to whom to say them. Matters that are so subtle, so personal, so obscure, that I ordinarily can't imagine saying them to the people to whom I'm closest. Every once in a while I try to say them aloud and find that what turns to mush in my mouth or falls short of their ears can be written down for total strangers. Said to total strangers in the silence of writing that is recuperated and heard in the solitude of reading. Is it the shared solitude of writing, is it that separately we all reside in a place deeper than society, even the society of two? Is it that the tongue fails where the fingers succeed, in telling truths so lengthy and nuanced that they are almost impossible aloud?’ (p. 64)

The Faraway Nearby, Rebecca Solnit

geen tijd voor proust

‘ [..] een van de belangrijke, wonderlijke kenmerken van mooie boeken (waardoor we beseffen welke wezenlijke maar tegelijkertijd beperkte rol het lezen in ons geestelijk leven kan spelen) is dat ze voor de auteur ‘Conclusies’ zouden kunnen worden genoemd en voor de lezer ‘Aansporingen’. We zijn ons er terdege van bewust dat onze wijsheid begint waar die van schrijvers eindigt, en we zouden willen dat ze ons antwoorden aanreikten, terwijl ze alleen in staat zijn ons verlangens te geven.’ (p. 39)

Lezen moet de functie hebben van wegbereider, aldus Proust. Het moet iets aanraken, iets in beweging zetten, zodat de aangeraakte de diepere lagen van het zelf kan gaan verkennen. Een ander kan ons immers geen antwoord geven:

Dankzij een vreemde maar gelukkige optische wet der geesten (een wet die misschien inhoudt dat we van niemand de waarheid kunnen ontvangen en dat we die zelf moeten creëren), schijnt het eindpunt van hun wijsheid ons pas het begin toe van de onze [..].’ (p. 39-40)

Boeken als aansporingen, het is een mooi idee. In Geen tijd voor Proust laat de protagonist (een schrijver) zich aansporen door Op zoek naar de verloren tijd (en ander werk van Proust, maar dat terzijde). Als hij tijdens zijn treinreis naar Parijs (naar aanleiding van een uitnodiging als artist-in-residence aan zijn Proust-project te komen werken) zelf een madeleine-moment meemaakt ervaart hij dat als een gat in de tijd, een ervaring die hem dusdanig in de war brengt dat hij begint te twijfelen aan identiteit, tijd, en ruimte.

Lang voordat men het woord ‘kwantumuniversum’ in gebruik nam, schreef Proust er al over (overigens zonder dat hij het zelf wist). Althans, dat is de opvatting van een ander personage uit Geen tijd voor Proust. Antoine is natuurkundestudent, maar tevens bekend met Op zoek naar de verloren tijd. Juist op het moment dat Noormans protagonist (vanaf nu noem ik hem wel gewoon P.) niet langer weet welke kant op te gaan met zijn schrijfwerk, raakt hij met Antoine in discussie over Prousts ideeën over bewustzijn, werkelijkheid, tijd, en ruimte. P.  kan zich niet herinneren dat Proust ‘over [de] verschillende hoedanigheden die bewustzijn kan aannemen’ (p. 222) heeft geschreven, en neemt Antoine's ideeën in eerste instantie niet erg serieus, maar naarmate de twee elkaar vaker spreken beseft P. dat zijn overwegingen en Antoine's theorieën elkaar overlappen. Met behulp van Proust, in combinatie met de kwantummechanica volgens Antoine, kan hij zich buiten zichzelf plaatsen (dat wil zeggen: zijn verhaal zowel als protagonist als verteller ervaren) wat hem helpt zijn werk vorm te geven. Met zijn werk doorgrondt P. dan weer de madeleine-momenten die hem eerder zo ontregelden. Het idee is dat iedereen een verhaal in stand houdt waar alle volgende momenten en gebeurtenissen zich aan refereren. Maar het is een fictief verhaal dat maar één interpretatie kent, waardoor het een last wordt:

‘‘Onze verhalen zijn interpretaties van de werkelijkheid, die we beleven als iets wat zich buiten ons bevindt, een materiële illusie,’ antwoordde Antoine geduldig. ‘We zien onszelf als een subject en alles wat we waarnemen als een object. Vanuit ons door ervaringen geconditioneerde bewustzijn scheppen we een persoonlijke werkelijkheid die ons levensverhaal wordt en waarin we onszelf gevangenhouden.’’ (p. 262)

(Dit is niet alles, natuurlijk, maar voor alles moet het boek gelezen worden.)

Wonderbaarlijk genoeg verduidelijken P.'s dialogen met Antoine Prousts ideeën en wordt het boek er niet moeilijker van. Het is lang niet altijd even eenvoudig te volgen, voornamelijk vanwege de abstracte filosofieën van zowel Antoine als Proust, maar het is geschreven in helder proza. Daar komt bij dat al deze ideeën heel veel in beweging kunnen zetten bij de lezer; aansporingen. Ik blijf maar nadenken over dit boek; over Noormans verhaal over dode sterren en frequenties van verschillende ruimtes, over Antoine's overpeinzingen, over Prousts mijmeringen over literatuur en muziek. Geen tijd voor Proust is niet geschikt voor alle lezers, dat is wel op te maken uit recensies die online te vinden zijn, maar wat mij betreft is het een aanrader indien men enig interesse in Proust, tijd en ruimte, identiteit, literatuur en/of kunst heeft.

Geen tijd voor Proust, Jelle Noorman
(Schuingedrukte zinnen zijn door Jelle Noorman vertaalde passages uit het werk van Marcel Proust. Ik ben onbekend met Prousts werk (dat wil zeggen dat ik nog niets van hem gelezen heb), waardoor ik vanzelfsprekend niets heb kunnen schrijven over hoe Geen tijd voor Proust zich verhoudt tot Op zoek naar de verloren tijd van Marcel Proust. Een dergelijke bespreking vind je hier. Tot slot: een uitgebreid leesfragment kun je hier vinden.)

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief