privé- versus openbaar bezit

‘Mensen vertellen in feite niet meer over hun privéleven maar zij adopteren woorden en beelden van anderen en via dezelfde gemeenplaatsen gaan zij verder. Wanneer je je eenmaal een dergelijke taal hebt eigen gemaakt, is het niet zo moeilijk meer om privébekentenissen te doen. Je weet immers dat wanneer je je zus en zo presenteert, jou niets kan overkomen.

Sterker nog, wanneer je eenmaal de vrij uitgeholde taal van allemaal gaat spreken, zeg je in feite niks meer. Laat staan dat je nog iets openbaart wat privé is. Je zou niet eens meer weten wat dat is, wat nu eigenlijk bij jou hoort, en wat in wezen bij die ander.’

Uit Een makelaar in Pruisen van Nicole Montagne.

dagdieverij

‘(..) thinking is generally thought of as doing nothing in a production-oriënted culture, and doing nothing is hard to do. It's best done by disguising it as doing something, and the something closest to doing nothing is walking.’ (Wanderlust, Rebecca Solnit; p. 5)

‘Dagdief is een woord waarop je flink kunt door associëren. Heeft de dagdief bijvoorbeeld iets van de negentiende-eeuwse flaneur? Mij lijkt van wel. Flaneren is ogenschijnlijk niks doen en daarmee stukken aan de dag ontfutselen, net zo lang totdat je de hele dag ontfutseld hebt. Vreemd, niet? Want aan wie of wat ontfutsel je nu eigenlijk die dag? Aan jezelf, in de zin van: ik had mijn tijd beter kunnen besteden? Misschien. Laten we echter niet vergeten dat de dagdief dit ‘nietsdoen’ een excellente besteding van zijn tijd vindt. Ontfutselt hij de dag dan aan de lopende week, aan de lopende maand, aan het lopende jaar? Moet je de tijd in dit geval als iets algemeens beschouwen, of eerder als je eigen levenstijd? Wanneer het je eigen levenstijd betreft, ontfutsel je iets aan jezelf. Maar je kunt niet je eigen dief zijn. Dus je steelt iets wat jou in wezen toebehoort.’ (Een makelaar in Pruisen, Nicole Montagne; p. 12)

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief