*
Alles leeft een eigen leven in Brieven aan Poseidon, ook al denken wij dat er niets zo levenloos is als een steen of stoel. Nooteboom documenteert het onverwachte leven, hij laat dingen bestaan, de schrijver weet alledaagse dingen te mythologiseren:
‘De aantrekkingskracht van sommige voorwerpen, vooral als ze geen enkele objectieve waarde hebben, is soms niet uit te leggen. We hebben het over iets dat ik voor het gemak een steen noem, terwijl het er geen is. (...) Ineens is de stad ver weg, ik liep door een laguneachtig gebied, bruinige, als dood riet vermomde planten die boven donker water uitstaken. Een tijdlang zag ik niemand, maar na een halfuur een man in een regencape die onder een boom op een bank zat. Ik vroeg hem waar ongeveer de rivier was, en hij wees mij de weg, eigenlijk meer een breed pad vol stenen, modderkleurig. (...) Stil was het, de maat van mijn voeten een klok zonder cijfers. Ik zag bruine vogels waarvan ik de naam niet kende, boven mij reisden wolken in de kleuren van zink en lood alsof ze met mij onderweg waren, en samen kwamen we bij de rivier die zo wijd was als ik gehoopt had en vertelde van hoever zij gekomen was. Een schuine helling waarop het water van alles had achtergelaten, takken, boomstronken, een dode vis, lege plastic flessen, stenen. En mijn steen. (...) Het rood was terracotta, gebakken aarde, het rood van twee bakstenen aan elkaar gekit door cement, ooit als een stuk van een muur in het water terechtgekomen, langzaam gesleten, nu door mij uitgekozen mee op reis te gaan. Hij is hier nu, waar ik dit schrijf, in Spanje. Waardeloos, onaanzienlijk, noodzakelijk. Ik gebruik stenen en schelpen om ruimtes de mijne te maken. (...) Tussen ons heerst voorbeeldige trouw.’ (p. 189-190, Steen)
In een onlangs uitgezonden documentaire (Cees Nooteboom, een pelgrim in japan. Een tocht langs 33 tempels) over Nootebooms Saigoku-pilgrimage, kwam ik de volgende mijmering over steen en tijd tegen:
‘In een stille hoek een verzameling op elkaar gedrongen grafstenen, met hun drievoudige symboliek van aarde, water, vuur. (Vierkant voor de aarde, rond voor het water, driehoek voor het vuur.) De stenen zijn er om aan de doden te herinneren, maar wat herinneren zich de stenen zelf? Stenen hebben geen herinnering, zegt de positivist, maar is dat wel zo? Over de stenen traptreden waar ik die dag in de tuinen van de Ichijo tempel heb gelopen, zijn door de eeuwen duizenden voeten gegaan. Hovelingen, priesters, samoerai, waarom zouden de stenen zich dat niet herinneren? Hebben de stenen dan iets tegen mij gezegd? Nee, dat hebben ze niet. Heb ik stemmen gehoord? Nee, ik heb niets gehoord dan de wind in de bomen bij die grafstenen. In de onophoudelijke stilte van al die stenen heb ik mij verbeeld dat ik iets begreep van hun geheugen; het geheim van de tijd.’
Stellen dat steen onsterfelijk is gaat misschien wat ver, het is immers nooit echt geboren, zal nooit sterven. Toch kleeft er iets raadselachtigs aan stenen, juist vanwege (leef)tijd, en misschien is het meest fascinerende dan inderdaad te (blijven) pogen dat geheim te ontdekken. (Aan een bureau, schrijvend, in een stille wereld?)