Eerlijk gezegd kocht ik Het jaar van magisch denken ooit omdat ik zag dat Rory (Gilmore Girls) het las; de titels die ik in die serie tegenkwam noteerde ik en op die manier ontstond een leeslijst met namen als Sylvia Plath, Charles Dickens, Jack Kerouac en Marcel Proust. Snel na het aanschaffen van dit boek kwam ik er echter al achter dat ik het nog even moest laten liggen, het was allemaal een beetje te ver weg. Mijn liefde voor boeken bestond al, mijn liefde voor ‘echte literatuur’ nog niet. Ik denk dat ik zelfs kan stellen dat ik in die tijd nog aan het ontdekken was wat ik nu precies mooi en/of belangrijk vind – zowel in boeken als in het leven. Of, mijn leven. Het paste niet, toen. Niet lang geleden kreeg ik te horen dat er een nieuwe memoir uit zou komen van Joan Didion, Blue Nights. Ik besloot dat ik maar moest proberen of Het jaar van magisch denken nu wel tot me door kon dringen. Dat deed het.
Joan Didion beschrijft in dit boek het jaar na het overlijden van haar man, John Gregory Dunne. Hij overleed plotseling, na een bezoek aan dochter Quintana die in coma in het ziekenhuis lag, aan een hartaanval. Na een huwelijk van veertig jaar is Didion plotseling alleen en ze begrijpt er helemaal niets van. Ze kan geen vat krijgen op het verlies, op de bruuske afwezigheid. Het magisch denken uit de titel heeft te maken met het ongeloof waar Didion op stuitte. Het niet weg kunnen gooien van zijn schoenen omdat hij die nodig zou hebben zodra hij weer thuis kwam, het opladen van zijn mobieltje; het zijn voorbeelden van de staat waarin ze lange tijd verkeerde, een staat die Joan Didion zelf als echte gekte omschrijft:
‘Diep verdriet blijkt een oord te zijn dat niemand van ons kent, tot we er zelf belanden. (...) Als het om een plotselinge dood gaat, verwachten we misschien een grote schok. Wat we niet verwachten is dat die schok vernietigend is, ontwrichtend voor lichaam en geest. We verwachten misschien lamgelegd te worden, ontroostbaar te zijn, gek van verdriet. Wat we niet verwachten is echt gek te worden: een koelbloedig type dat gelooft dat haar man straks terugkomt en dan zijn schoenen nodig heeft.’ (p. 165)
Een pagina verder legt ze uit hoe de echte rouw verschilt van de rouw die zich zelf voorstelde, en, met haar, wij allemaal:
‘We weten van te voren evenmin iets (en daarin ligt de kern van het verschil tussen rouw zoals we die ons voorstellen en rouw zoals die werkelijk is) over de oneindige afwezigheid die volgt, over de leegte, over het tegenovergestelde van alles wat zinvol is, over de meedogenloze aaneenschakeling van ogenblikken waarin we de zinloosheid zelf ervaren.’ (p. 166)
Didion heeft het nooit letterlijk over verdriet, er komen weinig tranen voor in dit boek. Een zin als ‘Ik weet niet meer hoe vaak ik plotseling verblind door tranen achter het stuur zat.’ (p. 104) is een uitzondering. De schrijver voelt zich onzichtbaar, onwerkelijk, afwezig, maar door woorden op papier te zetten keert ze weer enigszins terug naar de werkelijkheid.
Zoals ik al zei is onlangs haar ‘follow-up’ memoir Blue Nights (de Nederlandse vertaling verschijnt begin volgend jaar) verschenen, hierin schrijft Joan Didion over het overlijden van haar dochter Quintana (ze overleed tijdens Didions promotie voor The Year of Magical Thinking).