een einde

it's been a while.... ik ben verhuisd! 

fluentinsilence.blogspot.nl is mijn nieuwe plek. 

voelend-zijn/ de mens; een waarnemingsinstrument

verhuizen takes time. en energie. ik lees vijf boeken tegelijkertijd, momenteel. maar ik lees niet veel omdat nieuwe omstandigheden ook tijd en energie vragen, somehow.

maar ik wil iets zeggen over wat ik las en bijna uit heb gelezen. het gaat over het boek meteorologie van het innerlijk van kris pint. toen ik de titel zag (een vriendin stuurde een foto van het boek) wist ik direct dat ik het moest lezen. omdat sommige onderwerpen bij sommige personen horen. en ik ben iemand van het weer (among other things).

toen ik werd geboren hagelde, stormde het. er stond windkracht acht. er was een volle maan die dag. en het was koud. ik ben op de hoogte van die weersomstandigheden omdat ze worden opgenoemd op mijn geboortekaart. ik ken de tekst uit mijn hoofd. hagelstenen als knikkers, windkracht acht (..) bibbers (..) zuidwester reisje — ik vraag me wel eens af of dat gevolgen heeft gehad voor mijn relatie met ‘het weer’. ik ben zo iemand die altijd naar boven, de lucht en de wolken kijkt. zonder reden. alsof daar iets te lezen is. alsof daar mijn thuis is. ik weet het niet.

meteorologie van het innerlijk gaat over hoe weersomstandigheden het waarnemen van de ‘realiteit’ kunnen beïnvloeden. en over het belang van een tussenruimte tussen realiteit en beleving. in zijn inleidende essay, ‘weersverbeelding’, haalt pint woorden van roland barthes aan dat het hart vormen van dit boek:

spreken over het weer [is] meer dan een vrijblijvende vorm van communicatie; het heeft volgens hem [Barthes] een ‘existentiële lading’, waarbij ‘het voelend-zijn van het subject in het spel komt, de pure en mysterieuze sensatie van het leven’.

ergens verderop in het boek staat het woord ‘waarnemingsinstrument’. het wierp me terug naar bovenstaand idee van barthes. voelend-zijn. de pure en mysterieuze sensatie van het leven. ergens is dat woord waarnemingsinstrument perfect. niet dat dat voelend-zijn er niet toe doet, maar komt dat niet juist later, achteraf, na de ervaring? het instrument moet ‘aan’ staan, de zintuigen open, zonder afleiding. het moet stil zijn, vanbinnen. het lijf moet stil staan. geen concentratie, want dat zou om een focus op een bepaald punt vragen, terwijl het met weersomstandigheden juist om het onverwachte en ongrijpbare draait. observatie.
gedachten en ideeën komen later.
het gaat om het moment. om het stoffelijke zijn; het voelen van de wind, warmte, waterdruppels — daar waar het leven je huid raakt, waar jij letterlijk eindigt en de buitenwereld begint. de sensatie van het leven.
voelend-zijn. zijn; voelend. ok. nu ben ik in de war. bedoelde barthes het voelen van het buitenlijfelijke of juist het binnenlijfelijke? misschien vond hij wel een perfect woord en is zijn voelend-zijn de deur tussen beide. zijn zintuigen dat niet ook?

het is vandaag koud, zoals het al een paar dagen is. vanmorgen was het helder, winterbleek, de lage zon oogverblindend. er was oranje en licht koudblauw, maar zachte wolkenflarden kondigden al aan wat er nu is: bewolking. maar het is geen laaghangende bewolking zoals er afgelopen dagen vaak was, zo laag dat er geen diepte in het landschap was; zodat de rest van de wereld ver weg leek. 

misschien ga ik te ver maar heeft het voelend-zijn niet ook een beetje te maken met accepteren dat het weer, de natuur zoveel groter en krachtiger is dan wij mensen? ik vind het ontzettend troostrijk en hoopgevend om te kijken naar hoe het weer, de natuur, zichzelf vorm geeft, haar eigen gang gaat, zoals altijd, zonder uitzondering, zonder stoppen. constante beweging, hoe zacht en traag het soms ook is. als ik naar boven staar doe ik dat om het gevoel te krijgen even daarboven tussen wolk en wind mee te bewegen. om me nietig te voelen. om op te lossen in alles wat ik hoor en zie en voel en ruik. en te accepteren dat ik helemaal niets begrijp van al die informatie die binnenstroomt. en dat dat is zoals het moet zijn.

merwin & plath

al die gedichten. ik durf niets te zeggen over wat ik plaats; omdat het poëzie is en zelf zegt wat gezegd moet worden; maar ook omdat ik gewoon niet weet wat te zeggen (; en omdat ik bang ben domme dingen te zeggen).

hoewel er ongetwijfeld van alles te zeggen is want ik lees zo zo graag wat anderen over poëzie schrijven.

iets kleins dan, & het gaat eigenlijk niet echt over poëzie, maar toch een beetje, en het maakte me aan het lachen: ik luisterde gisteren naar een podcast met w.s. merwin (gevonden dankzij the magnificent dr. flowerville; W.S. Merwin: On Reading What You Want, Reading It Slowly, and the Beauty of Trees). tijdens het gesprek noemde merwin sylvia plath en wil ook eigenlijk haar husband noemen, maar is diens naam kwijt. dus is hughes voor even alleen plaths husband.

(ik weet niet wat merwin van hughes vond, hoe goed hij plath en hughes kende. en ik probeer heel heel erg om de poet hughes van de persoon hughes te scheiden, omwille ‘de kunst’, maar ik vind dat moeilijk. en dit kleine dingetje erg grappig.)

naar aanleiding van dat gesprek met w.s. merwin kocht ik trouwens zijn bundel garden time. het eerste gedicht:

the morning

Would I love it this way if it could last
would I love it this way if it
were the whole sky the one heaven
or if I could believe that it belonged to me
a possession that was mine alone
or if I imagined that it noticed me
recognized me and may have come to see me
out of all the mornings that I never knew
and all those that I have forgotten
would I love it this way if I were somewhere else
or if I were younger for the first time
or if these very birds were not singing
or I could not hear them or see their trees
woud I love it this way if I were in pain
red torment of body or gray void of grief
would I love it this way if I knew
that I would remember anything that is
here now anything anything 

en omdat ik ook onlangs een schitterend gedicht van plath las (ik wil meer van haar lezen maar wil geen ‘collected poems’ aanschaffen omdat ik denk dat ik liever losse bundels lees — maar dat is duur en ik ben niet rijk. dus misschien moet ik wel gewoon een collected plath kopen.) vol taal die hard en helder en schitterend is, ook een plath-gedicht:

mirror

I am silver and exact. I have no preconceptions.
Whatever I see I swallow immediately
Just as it is, unmisted by love or dislike.
I am not cruel, only truthful —
The eye of a little god, four-cornered.
Most of the time I meditate on the opposite wall.
It is pink, with speckles. I have looked at it so long
I think it is a part of my heart. But it flickers.
Faces and darkness separate us over and over.

Now I am a lake. A woman bends over me,
Searching my reaches for what she really is.
Then she turns to those liars, the candles or the moon.
I see her back, and reflect it faithfully.
She rewards me with tears and an agitation of hands.
I am important to her. She comes and goes.
Each morning it is her face that replaces darkness.
In me she has drowned a young girl, and in me an old woman
Rises toward her day after day, like a terrible fish.

(uit crossing de water/ ik las het in neil astleys staying alive. real poems for unreal times — een prachtig boek voor mensen die wel poëzie willen lezen maar niet weten waar te beginnen.)

ik vind dit prachtig, en blijf er maar aan denken. the mirror, the lake. harde taal zei ik maar dat bedoel ik niet, geloof ik. het is exact. not cruel, only truthful. ja.

mushrooms/ sylvia plath

Overnight, very
Whitely, discreetly,
Very quietly

Our toes, our noses
Take hold on the loam,
Acquire the air.

Nobody sees us,
Stops us, betrays us;
The small grains make room.

Soft fists insist on
Heaving the needles,
The leafy bedding,

Even the paving.
Our hammers, our rams,
Earless and eyeless,

Perfectly voiceless,
Widen the crannies,
Shoulder through holes. We

Diet on water,
On crumbs of shadow,
Bland-mannered, asking

Little or nothing.
So many of us!
So many of us!

We are shelves, we are
Tables, we are meek,
We are edible,

Nudgers and shovers
In spite of ourselves.
Our kind multiplies:

We shall by morning
Inherit the earth.
Our foot's in the door.


: sylvia plath, ‘mushrooms’/ collected poems

how to kill a living thing/ eibhlín nic eochaidh

Neglect it
Criticise it to its face
Say how it kills the light
Traps all the rubbish
Bores you with its green

Continually
Harden your heart
Then
Cut it down close
To the root as possible

Forget it
For a week or a month
Return with an axe
Split it with one blow
Insert a stone

To keep the wound wide open.


: eibhlín nic eochaidh, ‘how to kill a living thing’/ staying alive. real poems for unreal times (edited by neil astley)

crown/ kay ryan

Too much rain
loosens trees.
In the hills giant oaks
fall upon their knees.
You can touch parts
you have no right to—
places only birds
should fly to.

: kay ryan, ‘crown’/ say uncle

on sleep stones/ anne carson

Camille Claudel lived the last thirty years of her
life in an asylum, wondering why, writing letters
to her brother the poet, who had signed the
papers. Come visit me, she says. Remember, I
am living here with madwomen; days are long.
She did not smoke or stroll. She refused to
sculpt. Although they gave her sleep stones—
marble and granite and porphyry—she broke
them, then collected the pieces and buried these
outside the walls at night. Night was when her
hands grew, huger and huger until in the photo-
graph they are like two parts of someone else
loaded onto her knees.

: anne carson, ‘on sleep stones’/ short talks; plainwater

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief