zonnevlekken

Vorige week was ik op Schiermonnikoog en stond ik naast het huis van veel oeverzwaluwen: een wand van zand waarin de zwaluwen tunnels en nesten maken (Linnaeus schreef: “Hij leeft in Europa, in winderige holen in hangende, zanderige heuvels”.) Ik mocht dicht in de buurt komen, ze waren aan het foerageren, ik zag baby-oeverzwaluwen in hun nest ongeduldig wachten op het terugkeren van vader, moeder, met insecten. Het was er druk, een ontelbaar aantal zwaluwen vloog boven me. Ze verdwenen niet. Zo nu en dan maakten ze een zwak geluid, een rond geluid, één toon, heel kort, maar verder bewogen ze zich geluidloos door de lucht. Ze vlogen boven me en ik kon niet anders dan denken aan de monarchvlinders die massaal pauzeren op bomen in Mexico en Canada tijdens hun migratie, en dan plots wegfladderen, wie weet waarom. Ongetwijfeld maakt dat wél geluid. De patronen die de oeverzwaluwen in de lucht tekenden deden me in ieder geval denken aan het wilde opslaan van de monarchvlinders.


Oeverzwaluwwand (©: hier gevonden)

Ik denk de laatste tijd veel na over natuur, houd me bezig met bomen, bloemen, planten, vogels, bijen. Omdat ik zoveel bezig ben met natuur (ik kijk iedere dag lang naar de witte wisteria die zich om een plank, gaas vouwt, werpt, ik weet het niet, het is net een sjaal), lees ik er ook graag over. Vanmorgen zat ik in de tuin naar een bij te kijken die opmerkte dat de kaasjeskruid nu bloeit, en ik bedacht dat ik meer natuurboeken van vrouwen wilde lezen, en dat er te weinig zijn. Ik wist op dat moment ook dat dat onzin was, ik kon direct namen noemen: Annie Dillard, Kathleen Jamie, Helen Macdonald, Mary Oliver, Barbara Hurd, Rebecca Solnit, en mijn natuurlijst op goodreads bevat veel titels van vrouwen. Maar gisteren, in de boekhandel in Zwolle, kwam ik alleen maar mannen tegen. Ik weet niet waarom ik bedacht dat ik natuurboeken van vrouwen wilde lezen, maar nu ik de namen bekijk, Macdonald, Dillard, Solnit, vermoed ik dat ik wil lezen over het ervaren van natuur. (Schrijven mannen feitelijker?)

Ik kocht een natuurboek van een man, Het herdersleven van James Rebanks, en ik sta op het punt een ander natuurboek van een man te kopen, De zintuigen van vogels van Tim Birkhead.

Ik kijk nu naar de bewegende schaduwen van het bladerdak, buiten, op het grote grasveld dat grenst aan een bescheiden, maar prettig bos (er staat vooral heel veel vlier, maar wie houdt er nu niet van vlier?). Het patroon van de schaduwen is prachtig, het golft als een zee. Zonnevlekken, in Tomas Tranströmers woorden.

Wellicht moet ik zelf over natuur gaan schrijven, meer dan ik tot nu toe heb gedaan. Ik bedoel, als je een boerenzwaluw, gierzwaluw, huiszwaluw en huiszwaluw van elkaar kunt onderscheiden, en weet dat de gierzwaluw stiekem geen familie is van die andere zwaluwen, dan heb je in ieder geval genoeg interesse om het te proberen. De kennis komt dan wel met het kijken, en de boeken.

Ik ga nu op zoek naar een klaproos. Ik heb al slaapmutsjes (familie van de veelvoorkomende rode bleke klaproos), vermoed ik, er is nog geen bloem of zelfs knop te vinden maar de eerste scheuten beloven slaapmutsjes. Het meest houd ik van wilde bloemen, en klimplanten, maar daarover wellicht later meer. Ik wil nu een klaproos vinden, voor de pracht, maar ook voor de zaadjes.

c’est moi, wen er maar aan

In De Groene Amsterdammer van deze week staat weer een fijn stuk van Niña Weijers – haar columns zijn vaak de moeite waard, en vorige week kwam ik al een inspirerend essay over niet-perfecte romans van haar tegen in De Gids. Weijers schrijft in haar nieuwste column over middelbare, witte schrijvers die schrijven en praten over andere middelbare, witte schrijvers. Na wederom een ‘dickfest’ te moeten hebben doorstaan, een interview met een man door een man over een man, komt Weijers op haar hotelkamer tot de conclusie dat ze alleen maar vrouwelijke schrijvers bij zich heeft: Valeria Luiselli, Clarice Lispector, Zadie Smith, Astrid Roemer, Hilary Mantel, Emma Cline, Maggie Nelson, en zo meer. Haar conclusie:

‘Ik bleef een tijdje naar mijn boeken staren en een grote tevredenheid maakte zich van me meester, alsof ik zojuist een ingewikkelde som op een zuivere, exacte manier had opgelost. Ik had helemaal genoeg van mannen, dat was het! Ik had geen zin meer om naar ze te luisteren als ze zelfvoldaan over hun buik zaten te wrijven op een podium, en blijkbaar had ik ook geen zin meer om ze te lezen.
       Een vreselijk seksistische gedachte natuurlijk, politiek incorrect en hopeloos tweede golf-achtig. Maar daar, in de beslotenheid van mijn kamer, kwam het me voor als een overwinning. Zonder dat ik het echt in de gaten had gehad, had zich in mij een proces voltrokken: wat vrouwen, vrouwen in deze tijd, schrijven vind ik interessanter dan wat mannen schrijven. Vrijer, wilder, slimmer, eerlijker en zonder met stokpaardjes over het verschil tussen fictie en non-fictie op de proppen komen, omdat ze dat verschil allang hebben gebagatelliseerd.
       Een opmerkelijke conclusie voor iemand die eigenlijk altijd van mening is geweest dat gender er niet zo veel toe doet in de literatuur. Moest ik dit nu ook aan de grote klok gaan hangen? Ik twijfelde, tot ik Hilary Mantel las, die beschrijft hoe ze begon aan haar fenomenale memoire De geest geven: “Ik doe het gewoon, denk ik bij mezelf, ik steek mijn handen uit en zeg: c’est moi, wen er maar aan.”’

clarice lispector

Ik lees momenteel twee fantastische boeken, maar ik wil het nu hebben over de biografie die Benjamin Moser over Clarice Lispector schreef. Een half jaar terug las ik het gekke maar prachtige en onvergelijkbare Near to the Wild Heart van Clarice Lispector. Ik was er vooral van onder de indruk omdat de hoofdpersonage, Joana (/Clarice Lispector; volgens Benjamin Moser mag Joana als Clarice Lispectors alter ego beschouwd worden), buitenaards lijkt te zijn. Of op een andere manier mens, alsof ze haar zintuigen anders gebruikt. Altijd duikt ze achter de vanzelfsprekendheid van dingen. Wellicht wordt dat iets duidelijker met behulp van enkele voorbeelden (ook de passage die ik eerder op mijn blog plaatste is een voorbeeld):

p. 21, Near to the Wild Heart:
‘“What do you get when you become happy?” Her voice was a clear, sharp arrow. The teacher looked at Joana.
“Repeat the question . . .?”
Silence. The teacher smiled as she stacked up the books.
“Ask it again, Joana. I didn't hear you properly.”
“I'd like to know: once you're happy what happens? What comes next?” she repeated obstinately.
The woman stared at her in surprise.
“What a thought! I don't think I know what you mean, what a thought! Ask it again in other words . . .”
“Being happy is for what?”’

p. 35 (de titel van het hoofdstuk: Joana's Joys):
‘The freedom she sometimes felt. It didn't come from clear reflections, but a state that seemed to be made of perceptions too organic to be formulated as thoughts. Sometimes at the bottom of the feeling wavered an idea that gave her a vague awareness of its kind and color.
     The state she slipped into when she murmured: eternity. The thought itself took on a quality of eternity. It would magically deepen and broaden, without any actual content or form, but without dimensions. The impression that if she could remain in the feeling for a few more instants she'd have a revelation—easily, like seeing the rest of the world just by leaning from the earth towards space. Eternity wasn't just time, but something like the deeply rooted certainty that she couldn't contain it in her body because of death; the impossibility of going beyond eternity was eternity; and a feeling in absolute, almost abstract purity was also eternal.’

Ik geloof dat ik hiermee mijn punt wel maak. Joana's/Clarice's manier van observeren (of ervaren?) lijkt weg te blijven van het sentiment, terwijl het tegelijkertijd om iets fundamenteels gaat (en het dus wel zo dicht bij komt als het sentiment). Het maakt in Joana's/Clarice's geval in ieder geval een groot deel uit van haar wezen.


Volgens Benjamin Moser, en veel mensen die Lispector hebben gekend, heeft Clarice Lispector iets dierlijks. En iets amoreels (ze wordt dan ook vooral vergeleken met katten of katachtigen). Moser heeft hier enkele pagina's aan gewijdt in zijn biografie. Hij vergelijkt Joana (Near to the Wild Heart) met Clarice Lispector zelf. Het zijn boeiende pagina's, waarin Moser Lispectors dierlijke amoraliteit koppelt aan de wrede omstandigheden van Clarice's eerste levensjaren: haar ouders vluchtten weg van de verschrikkelijke jodenvervolgingen na de Eerste Wereldoorlog en moesten na aankomst in Brazilië een nieuw bestaan opbouwen.

p. 82-83, Clarice Lispector, de biografie:
‘Moraliteit, schreef Fernando Pessoa, is 'de krachtinspanning om het menselijke leven te verheffen, het een menselijke waarde te geven'. Het is deze poging het leven terug te brengen tot de menselijke maat – elk idee dat leven menselijk is of dat het universum georganiseerd is om mensen troost te bieden – die zal Clarice afwijzen [..] Gezien de omstandigheden waarin de eerste jaren van het leven van Clarice zich voltrokken, kon ze amper tot een andere conclusie zijn gekomen dan dat het leven niet menselijk is en geen 'menselijke waarde' heeft. [..] Dat de aard van de wereld willekeurig en zinledig is, was de enige logische slotsom, maar vanwege de willekeurige dierlijke aard van de wereld was het noodzakelijk de conventionele moraal te verwerpen, wat betekende: menselijke betekenissen toekennen aan de niet-menselijke wereld. Iemand met haar geschiedenis zou zich nooit tevreden kunnen stellen met de gebrekkige fictie van een universum dat onderworpen is aan de menselijke heerschappij.
       In plaats daarvan was het leven neutraal en universeel, zonder menselijke waarde, onbereikbaar voor menselijke kennis – zoals de grote heilige naam van God, die voor de joden tegelijkertijd onkenbaar én het hoogste mystieke doel is – onbereikbaar voor menselijke taal, onmogelijk te benoemen of beschrijven. Het enige wat mensen kunnen doen is contact zoeken met dat universele leven. Dat is het belang van Joana's dierlijkheid, en dat zal het mystieke doel zijn van Clarice Lispectors schrijven.’

(Ik ben nog maar op pagina 86, maar heb nu al het idee dat ik de schrijver Clarice Lispector al heel veel beter begrijp. Het is belachelijk, maar ook ik ben verliefd op Lispector. Nu al, na één roman te hebben gelezen, enkele regels uit De ontdekking van de wereld, een aantal pagina's van haar biografie. Ze had/heeft dit effect op veel mensen, schijnt.)

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief