juiste nabuurschap

Ik lees momenteel het boek Charlotte van David Foenkinos. Foenkinos heeft het een bijzondere vorm gegeven: hij is zelf ook aanwezig in zijn boek (en omdat hij zelf aanwezig is, heeft het deze vorm; maar wat ik daar mee bedoel zal ik verderop uitleggen). Hij vertelt over zijn reizen naar Berlijn, de stad waar Charlotte Salomon zo lang leefde, de stad die ze uiteindelijk moest verlaten – maar ook vertelt Foenkinos over zijn kennismaking met Salomons werk, over de vreemde paden die hem, achteraf gezien, wel bij Salomon móesten brengen, en over de problemen die hij had bij het maken van dit boek.


Ook vertelt Foenkinos over de cultuur- en kunsthistoricus Aby Warburg:

‘Als oudste zoon was hij de erfgenaam van het familievermogen, dat hij schenkt aan zijn broers.
Met als enige voorwaarde dat zij alle boeken voor hem zouden kopen die hij hebben wil.
Zo wordt Aby Warburg de grondlegger van een bibliotheekcollectie die haar weerga niet kent.
Hij houdt er theorieën op na over de ordening van de boeken.
In het bijzonder de theorie van de juiste nabuurschap.
Het boek dat je zoekt, is niet noodzakelijkerwijs het boek dat je moet lezen.
Je moet kijken naar het boek dat ernaast staat.

Urenlang loopt hij tussen de boeken, vervuld van een extatisch geluk.
Ook praat hij, op de rand van waanzin, met vlinders.
Vele malen zal hij trouwens worden opgenomen in een gesticht.
Daar roept hij alle artsen bijeen.
En tracht te bewijzen dat hij niet waanzinnig is.
Als ik dat kon aantonen, dan laat u me gaan!
Na zijn dood, in 1929, leeft zijn werk voort dankzij zijn leerlingen.
Onder wie vooral Ernst Cassirer.
Omdat ze het gevaar voelen aankomen, besluiten ze de bibliotheek te redden.
Die ze in 1933 overbrengen naar Londen (boeken op de vlucht voor het nazisme).’ (p. 69)

Foenkinos besluit over Warburg te schrijven. Hij reist naar Hamburg om Warburgs geboortehuis te kunnen bezoeken, keert terug zonder grootse ideeën maar met een grote obsessie voor alles dat Duits is. Als hij in Berlijn is, vele boeken later maar zonder een boek over Warburg te hebben geschreven, raadt een vriendin hem aan een tentoonstelling te bezoeken:

‘En het was er, meteen.
Het gevoel eindelijk te hebben gevonden wat ik zocht.
Het onverwachte eindpunt van mijn fascinaties.
Mijn omzwervingen hadden we naar de juiste plek gebracht.
Dat wist ik meteen op het moment dat ik Leven? of Theater? zag.
Alles wat ik mooi vond.
Alles wat me al jaren rusteloos maakte.
Warburg en de schilderkunst.
De Duitse schrijvers.
De muziek en de verbeelding.
De wanhoop en de waanzin.
Alles was er.
In een uitbarsting van heldere kleuren.’ (p. 71-72)

Daar ontdekt Foenkinos Charlotte Salomon. De wens over Warburg te schrijven heeft plaats gemaakt voor een drang over Salomon te schrijven, maar het gaat niet; totale overweldiging. ‘Het lukte me niet twee zinnen achter elkaar te schrijven. (..) Ik merkte dat het nodig was steeds op een nieuwe regel te beginnen, om lucht te krijgen.’ (p. 73)

(De vorm van het boek is opvallend, het is wat mij betreft waardevol dat de schrijver aan kan geven waarom hij dit boek op deze manier heeft geschreven, dat hij het zelfs onderdeel weet te maken van het verhaal zelf.)

Achteraf komt Foenkinos er achter dat Charlotte Salomon boeken over Aby Warburg in haar bezit had. Ik houd van dergelijke toevalligheden. Ik vind het mooi te lezen hoe iemand zich door de wereld beweegt aan de hand van zijn/haar interesses; hoe een obsessie voor de Duitse taal één van de sterren in de constellatie van het verhaal over een jonge kunstenares blijkt te zijn. Want dat is wat Charlotte uiteindelijk natuurlijk is, het verhaal van het korte leven van Charlotte Salomon.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief