het lezen van het landschap (2)

‘Laten we (..) even nadenken over de leesbaarheid van het landschap, en over de vraag of de natuur ongeveer zo kan worden opgevat als literatuur, of net zo ervaren als kunst of muziek. Dat is allemaal een kwestie van taalvaardigheid. Men kan hier onmiddellijk tegenin brengen dat we allemaal, ongeacht opleiding en ervaring, de schoonheid van diverse kunstwerken en muziekstukken kunnen begrijpen, en dat is ook zo, maar het is ook waar dat ongeoefende zintuigen gemakkelijk vallen voor het zoete, lieve en romantische, en dat is ook goed, maar toch slechts een eerste aanraking, waarmee je maar zelden ver komt. Ook in de kunst moet je een taal leren, ook de muziek heeft haar verborgen nuances.

(..) Ik ben bang dat we de weg via het belangrijke moeten nemen voordat we bij het mooie komen. Wat wezenlijk is, blijft een kwestie van smaak.

(..) Wanneer de boomleeuwerik in maart uit het zuiden komt, gebeurt er iets met degene die zijn zang herkent. Er gebeurt ook wel iets met alle andere mensen, want vogelzang is altijd vogelzang, maar algauw zit het hele bos vol roodborstjes, heggenmussen, zanglijsters, groenlingen, boomkruipers en winterkoninkjes, die zingen voor wat ze waard zijn en dan is het net of dat broze geluk verdund wordt. Pas wanneer je ze kunt onderscheiden en hun namen kent, kun je verder lezen en uiteindelijk begrijpen. Hoe meer woorden je kent, hoe rijker de ervaring. Net als wanneer je een boek leest. Het zijn maar zelden de belangrijke boeken die het grootste leesplezier geven.’ (p. 189-193)

Uit De vliegenval van Fredrik Sjöberg.

dwalingen (3)

Een nieuw overzicht (eerder verzamelde links kun je hier en hier vinden) van door mij bewonderde interviews, essays, en/of andere soorten tekst.

Variations on the Right to Remain Silent, Anne Carson. Over vertalen, interpreteren, redenen om stil te zijn of te blijven; over Jeanne d'Arc en Francis Bacon.

› The Glass Essay, Anne Carson. Een lang gedicht over Emily Brontë, en andere dingen natuurlijk. Klein beetje:

    “Emily is in the parlour brushing the carpet,”
    records Charlotte in 1828.
    Unsociable even at home

    and unable to meet the eyes of strangers when she ventured out,
    Emily made her awkward way
    across days and years whose bareness appalls her biographers.

    This sad stunted life, says one.
    Uninteresting, unremarkable, wracked by disappointment
    and despair, says another.

    She could have been a great navigator if she’d been male,
    suggests a third. Meanwhile
    Emily continued to brush into the carpet the question,

    Why cast the world away.

The Actual World, Ben Lerner. Ik vond dit erg mooi. Lerner schrijft in dit essay over de grote ruimte die taal, en in dit geval fictie, biedt voor het schrijven over (fictieve) kunst (ekphrasis):

‘I’ve come to think that one of the powers of literature is precisely how it can describe and stage encounters with works of art that can’t or don’t exist, or how it can resituate actual works of art in virtual conditions. Literature can function as a laboratory in which we test responses to unrealized or unrealizable art works, or in which we embed real works in imagined conditions in order to track their effects.

(..) For me, at least at the moment, the novel, not the poem, is the privileged form for the kind of virtuality I’m describing. I think of the novel as a fundamentally curatorial form, as a genre that assimilates and arranges and dramatizes encounters with other genres: poetry, criticism and so on. 

(..) Prose fiction can allow you to offer a robust description of all the epiphenomena and contingencies involved in a particular character’s encounter with a particular work: it allows you to place that encounter in a character’s life, time, day, describing not only a quality of light in a gallery, but what the character has read or eaten or smoked, what was on his or her mind on that morning or evening, what protest they passed on the way to the museum, etc. (I’m hardly claiming poetry can’t do this; Ashbery’s 1975 ‘Self-Portrait in a Convex Mirror’ – inspired by Parmigianino’s early 16th-century painting – certainly does.) The novel is an art work in which you can embed other art works – real or imagined – in a variety of thickly described artificial environments in order to test a character’s responses. And it can follow the way an art work enters the memory and spreads out into other domains of a character’s experience, as in Marcel Proust’s mention of ‘Le petit pan de mur jaune’ (little patch of yellow wall) in À la recherché du temps perdu (In Search of Lost Time, 1913–27). (As to whether or not it corresponds to any particular detail in Johannes Vermeer’s 1660–61 painting View of Delft, I’m told there’s still no consensus among critics.) The absorptiveness and virtuality of the novel make it a testing ground for aesthetic experiment and response.’

› Woolf's Darkness: Embracing the Inexeplicable, Rebecca Solnit:

‘“The future is dark, which is the best thing the future can be, I think,” Virginia Woolf wrote in her journal on January 18, 1915, when she was almost thirty-three years old and the First World War was beginning to turn into catastrophic slaughter on an unprecedented scale that would continue for years. (..) Woolf, however, might have been writing about her own future rather than the world’s.’

› Walking, Researching, Remembering: W. G. Sebald’s The Rings of Saturn as Essay, Patrick Madden. Een essay over stijl. Madden onderzoekt de eigenschappen van Sebalds De Ringen van Saturnus, probeert aan te geven waarom het boek volgens hem misschien wel een essay is.

het terugschenken van tijd

22.04 is een boek dat alle kanten op gaat. Daarmee bedoel ik alles wat je daarmee kunt bedoelen. Het denkt na over tijd en plaats, over liefde en familie, over het leven en het einde, over kunst, over de stad, over de maan. Achteraf blijkt dat het boek niet per sé een logische volgorde heeft, maar ook weer wel.

Dat klinkt vaag. Misschien moet ik iets vertellen over de inhoud.

Een jonge schrijver kreeg goede kritieken voor zijn debuutroman (een boek dat veel weg heeft van Ben Lerners debuut Vertrek van station Atocha) en wordt nu veel geld aangeboden voor een nog-niet-bestaand nieuw boek naar aanleiding van een gepubliceerd kort verhaal. Hij heeft plannen, ideeën, te veel wellicht: iedere keer dat iemand hem vraagt waar zijn nieuwe boek over zal gaan, geeft hij een nieuw en ander antwoord. En tijdens zijn gastschrijverschap in Marfa, Texas, werkt hij vijf weken lang alleen aan een gedicht dat gaat over tijd, de materiële wereld, en Walt Whitman.

De verteller in 22.04 (zijn naam wordt niet genoemd) spreekt veelvuldig over vensters en schermen, over het rangschikken van de tijd en wereld. Hij plaatst vensters naast elkaar op zijn computer zoals hij (of Lerner) ook zijn boek uiteindelijk rangschikt. Dat zorgt voor een soort afstand. Toch, de diepgaande (kunstzinnige) ervaring waar Adam Gordon in Vertrek van station Atocha niet in geloofde maar wel naar op zoek was, overkomt de hoofdpersoon van 22.04 regelmatig. Maar daar moet hij voor kiezen, zoals je een scherm op je laptop kiest. Net zo gemakkelijk ervaart hij iets half, maar niet zonder daar over nagedacht te hebben; hij theoretiseert de realiteit.

Voorbeeld. New York wordt gewaarschuwd voor een naderende, potentieel zeer zware storm. Er ontstaat bij de protagonist een beeld van een apocalyptisch New York, een beeld dat zal zijn. Maar het gebeurt niet, de storm valt reuze mee, er waaien wat takken van bomen maar daar blijft het bij. Het gevolg van het uitblijven van de verwachtte wereld is dat een mogelijkheid verdwijnt omdat de verteller gelooft dat het enkel een mogelijkheid was in een wereld waarin de storm wél heftig was, wél schade berokkent. Overigens, die mogelijkheid werd ergens door ‘gemaakt’, een reeks gebeurtenissen leidden tot die mogelijkheid: Lerners verteller heeft, nadat hem duidelijk wordt dat de storm geen nieuwe wereld heeft gebracht, het gevoel dat ook die gebeurtenissen zijn opgelost:

‘Omdat de ogenblikken mogelijk waren gemaakt door een toekomst die nooit gekomen was konden ze niet herinnerd worden vanuit deze toekomst die in en als het heden was bereikt (..).’ (p. 36)


Lerners schrijver wandelt door zijn stad, zijn landschap, denkt na, beschrijft wat hij ziet en denkt. Hij bevindt zich in Texas en schrijft, ziet spoken en atmosferische weerspiegelingen, en denkt na. Hij vertelt over ontmoetingen met andere schrijvers, praat met deze andere schrijvers over zijn plannen voor het nieuwe boek (en denkt na). Middenin 22.04 staat ineens een verhaal gedrukt, vermoedelijk de tekst die hem het grote geldbedrag heeft gebracht. Het verhaal bevat ogenblikken, verhalen, personages, die in ‘gewone’ hoofdstukken een rol spelen (in de hoofdstukken voor én na het verhaal): de schrijver bedenkt wat hij kan, wil, mag, zal gebruiken in nieuw werk: hij verdwijnt en verschijnt in dit boek, het boek dat hij uiteindelijk heeft gemaakt:

‘(..) ik (..) besloot om het boek van het voorstel te vervangen door het boek dat je nu leest, een werk dat, net als een gedicht, fictie noch non-fictie is en zich van de een naar de ander beweegt; ik besloot om mijn verhaal niet uit te werken tot een roman over literaire fraude, over het vervalsen van het verleden, maar tot een werkelijk heden dat meervoudige toekomsten zou bevatten.’ (p. 239)

Ik moest regelmatig aan Valeria Luiselli’s De gewichtlozen denken tijdens het lezen van 22.04. Niet alleen heeft Lerners protagonist te maken met de geest van een dode dichter, ook legt hij onopgemerkt verschillende tijden over elkaar (dat vermoeden heb ik in ieder geval). Luiselli schrijft in haar roman: ‘Wie zich bezighoudt met het schrijven van romans, houdt zich bezig met het dubbelvouwen van de tijd.’ — er wordt nogal wat dubbelgevouwen in 22.04. Maar Ben Lerner speelt geen spel (zoals Luiselli ook geen spel speelt in haar roman), zijn protagonist (en de schrijver zelf vermoedelijk ook) is ongeveinsd geïnteresseerd in het landschap van de (/zijn) tijd.

Ben Lerner is in staat de meest ongrijpbare momenten te beschrijven (zie het passage onderaan), en maakt heerlijke zinnen, waardoor 22.04 alleen al zeer de moeite waard is vanwege Lerners proza. Ik vind het een wonderbaarlijk boek.

‘Toen ik uit de metro kwam ontdekte ik dat het al helemaal donker was en dat er iets van verwachting in de lucht hing en ook iets anders, zoiets als het gevoel van een sneeuwdag tijdens de kinderjaren toen de tijd zich had ontworsteld aan de instituties, toen sneeuw een technologie leek om de tijd te verslaan, of als de verslagen tijd zelf die uit de lucht viel, elk glinsterend ijsdeeltje een ogenblik van je routine dat werd teruggeschonken.’ (p. 27)

elke dag is voor de dief

Na jarenlang elders te hebben geleefd keert een jonge schrijver terug naar het land waar hij opgroeide, Nigeria. Het is een vreemd weerzien: hoewel hij volgens zijn familie is verwesterd en de stad Lagos een enorme woede bij hem oproept, verlangt hij er tegelijkertijd naar (voorgoed) terug te keren naar ‘de vreemde, vertrouwde omgeving’ van zijn jeugd.

Toen Teju Cole (1975) twee jaar geleden bekendheid verworf met Open Stad, was Elke dag is voor de dief al verschenen, weliswaar bij een kleine Nigeriaanse uitgeverij. Na het succes van Open stad (het ontving enthousiaste kritieken en kreeg de PEN/Hemingway Award toegekend) redigeerde Cole Elke dag is voor de dief voor een nieuwe uitgave. Dit boek is een roman, maar Teju Cole liet met Open Stad al zien niet veel op te hebben met conventionele eigenschappen van het genre als plot en karakterontwikkeling; deze zijn ook afwezig in dit boek. Elke dag is voor de dief bevat bovendien biografische elementen: Cole groeide zelf op in Nigeria om het op zijn zeventiende te verlaten, ook hij kwam jaren later voor een paar weken terug. Naderhand schreef hij een serie blog berichten over zijn tijd in Lagos, waar nog weer later een boek van werd gemaakt. Elke dag is voor de dief lijkt op een persoonlijk reisverslag, en kent een episodische vorm, ieder hoofdstuk staat op zich.

Corruptie, religie, geluk
Nigeria is een land van corruptie, religie en geluk: hoewel het het meest religieuze land ter wereld is, en de mensen die er wonen volgens onderzoek door internationale media de gelukkigste op aarde zijn, scoort het land ook hoog op de corruptie-index van Transparency International. ‘Als het land zo religieus is, waarom maakt men zich dan zo weinig druk om de moraal of de mensenrechten?’ schrijft Cole (p. 150). Het is voor zijn progatonist onmogelijk zijn humanistische principes te negeren, en hij vraagt zich regelmatig af of hij dit milieu wel kan verdragen mocht hij terugverhuizen. Afkeer leeft echter samen met een eindeloze fascinatie voor de stad: Lagos is rijk aan verhalen, en een goudmijn voor een schrijver.

Eén zo’n verhaal is het relaas van een jonge dief. Lang nadat het incident heeft plaatsgevonden laat Cole’s protagonist zich de plek wijzen waar de dief zijn dood vond. Cole is een schrijver die zich niet laat afleiden door franje, zijn zinnen zijn helder en draaien er niet om heen:

‘Te midden van het stilstaande verkeer is ruimte gecreëerd. [..] De band is over de jongen heen gegooid. Hij valt flauw, maar als hij met benzine wordt overgoten, komt hij plotseling weer vervuld van paniek tot leven. [..] De rondspattende vloeistof vervliegt sneller dan water, het ruikt, het druipt van hem af, vormt kraaltjes in zijn kroeshaar. [..] Er ontbreekt nog één ding, waarin snel voorzien wordt. Het vuur laait luid suizend op en de menigte hapt naar adem en deinst achteruit. De jongen danst als een bezetene, maar door de band die hem omknelt, valt hij al snel voorover en blijft dan stil liggen.’ (p. 67)

Zonnevlekken
Zijn land is een duister land, weet Cole. Hij haalt een passage van de dichter Tomas Tranströmer aan omdat het wat hem betreft in plaats van Zweden ook over Nigeria zou kunnen gaan:

‘Het mag niet worden gezegd, maar hier huist veel onderdrukt geweld. Daarom wegen de details zo zwaar. En is het zo moeilijk het andere dat er ook is te zien: een zonnevlek die over de huismuur beweegt, door het onwetende bos van opflikkerende gezichten glijdt, een Bijbelwoord dat nooit geschreven werd: “Kom tot mij, want ik ben even tegenstrijdig als jijzelf.”’ (p. 119)

Cole komt met veel details op de proppen in Elke dag is voor de dief, waardoor het dagelijks leven van zijn duistere land helder geïllustreerd wordt. De zonnevlekken zijn voor de schrijver echter van groter belang: nog altijd zoekt hij naar iets dat hem doet besluiten te blijven. Een groot en ambitieus muziekinstituut of een Ondaatje-lezende vrouw geeft hem hoop, maar daar staat dan weer tegenover dat het National Museum lijkt te zijn vergeten wat Nigeria allemaal heeft moeten doorstaan. De grote tegenstrijdigheden maken hem radeloos.

Zijn familie had gelijk: de schrijver in Elke dag is voor de dief is wel degelijk verwesterd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit zijn woede als hij merkt dat Nigeria zichzelf als ‘land zonder verleden’ lijkt te beschouwen. Teju Cole is niet meer thuis in het land omdat hij juist die ongemakkelijke verhalen op zoekt. Die ontstane afstand voelt misschien als verlies, het zorgt er echter wel voor dat de schrijver zijn gang kan gaan zoals hij doet in dit boek. Cole is een schrijver met lef, hij gaat niets uit de weg. Akelige momenten beschrijft hij zonder sentiment en zo klein mogelijk, de episode met de dansende jongen is daar een bijzonder staaltje van: Cole maakt foto’s met zijn woorden. Die kleinste observaties, en het contrast van de verhalen van de Nigeriaanse straat en Cole’s zogenoemde zonnevlekken, maken van Elke dag is voor de dief een fascinerend boek.

Elke dag is voor de dief, Teju Cole (vert. Paul van der Lecq)

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief