de oevers van de tijd

‘De tijd, zo zei Austerlitz in de sterrenkamer van Greenwich, is van al onze uitvindingen verreweg de meest kunstmatige. In zijn gebondenheid aan de om hun eigen as draaiende planeten is hij niet minder willekeurig dan bijvoorbeeld een berekening zou zijn die gebaseerd was op de groei van de bomen of de duur van het uiteenvallen van een stuk kalksteen, nog geheel afgezien van het feit dat de zonnedag waarnaar wij ons richten geen exacte maat levert, reden ook waarom wij voor onze tijdrekening een imaginaire gemiddelde zon hebben moeten bedenken waarvan de bewegingssnelheid niet varieert en daarvan de baan niet schommelt rond de evenaar. Als Newton dacht, zei Austerlitz terwijl hij uit het raam wees naar de rivierbocht rondom het zogenaamde Isle of Dogs, die glinsterde in het laatste daglicht, als Newton werkelijk dacht dat de tijd een rivier was zoals de Theems, waar is dan de bron van de tijd en in welke zee mondt hij ten slotte uit? Elke rivier moet, zoals we weten, aan weerskanten begrensd zijn. Maar wat zijn zo gezien de oevers van de tijd? Wat zijn zijn specifieke eigenschappen, die bijvoorbeeld overeenkomen met die van water, dat vloeibaar is, tamelijk zwaar en doorschijnend? Op welke manier onderscheiden dingen die zijn ondergedompeld in de tijd zich van dingen die er nooit door zijn aan geraakt? Wat betekent het dat de uren van het licht en van de duisternis door dezelfde cirkel worden weergegeven?’ (p. 115-116)

‘Ik geloof niet, zei Austerlitz, dat wij de wetten begrijpen waaronder de terugkeer van het verleden zich voltrekt, maar ik heb steeds meer het gevoel dat er helemaal geen tijd bestaat, alleen maar verschillende ruimten die volgens een hogere vorm van stereometrie met elkaar verbonden zijn en waartussen de levenden en de doden naar believen heen en weer kunnen gaan, en hoe langer ik erover nadenk, des te meer komt het mij voor dat wij die nog leven in de ogen van de doden irreële wezens zijn die slechts af en toe, in een bepaald licht en onder bepaalde atmosferische omstandigheden, zichtbaar worden.’ (p. 210)

‘Als ik bijvoorbeeld ergens op mijn wandelingen door de stad in zo’n stille binnenplaats kijk waar decennialang niets is veranderd, dan voel ik bijna lichamelijk dat de tijd in het zwaartekrachtsveld van de vergeten dingen langzamer gaat stromen. Ik heb dan het gevoel dat alle momenten van ons leven zich in één ruimte bevinden, dat de toekomstige gebeurtenissen al bestaan en alleen maar wachten tot wij er eindelijk in binnengaan, zoals we, gehoor gevend aan een eenmaal aangenomen uitnodiging, op een bepaald uur bij een bepaald huis arriveren. En zou het niet denkbaar zijn, vervolgde Austerlitz, dat wij ook in het verleden, in dat wat al geweest is en grotendeels uitgewist, afspraken hebben en daar plaatsen en personen moeten opzoeken die, als het ware aan gene zijde van de tijd, met ons in verband staan?’ (p. 289)

Uit Austerlitz van W.G. Sebald (vert. Ria van Hengel).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief