stil

‘Misschien ben je op school wel aangespoord om ‘uit je schulp’ te kruipen – die dodelijke uitdrukking die volslagen voorbijgaat aan het feit dat sommige dieren van nature hun bescherming met zich mee dragen en dat sommige mensen precies hetzelfde doen. ‘Alle opmerkingen uit mijn kindertijd dat ik lui, dom en saai was, gonzen nog steeds door mijn hoofd,’ schrijft een lid van een nieuwsgroep met de naam Introvert Retreat. ‘Toen ik oud genoeg was om uit te knobbelen dat ik gewoon een introvert type was, maakte de aanname dat er iets wezenlijks mis met me is al deel uit van mijn identiteit. Ik zou willen dat ik de laatste restanten van die twijfel kon opsporen en wegnemen.’’ (p. 22)

Kinderen, mensen, worden verkeerd begrepen, dat is aan de orde van de dag. En het niet belangrijk vinden van die onbegrip, dat misschien ook wel. Maar als je een beetje moeite doet is er zo veel te ontdekken. Voordat ik Stil las wist ik wat introvertie is, en hoe verschillend introverts zijn van extraverts. Ik wist het, want ik ben introvert, maar ik begreep niet waar dat verschil vandaan komt. Heeft het te maken met onzekerheid, opvoeding, angsten? Waarom ben ik zo observerend, haat ik telefoneren, ben ik zo vaak het liefst alleen? Hoe kunnen mensen zo van elkaar verschillen, terwijl het lichaam bij iedereen op een zelfde manier in elkaar zit?

Wel. De hersenen. Stofjes, elektriciteit. Enzo. Dit alles heeft invloed op de wijze waarop wij als mens omgaan met bepaalde situaties. Dit boek vertelt het allemaal en het maakt zó veel duidelijk. Introverte mensen leven ‘binnen’, terwijl mensen met een extraverte persoonlijkheid hun energie juist richten op de buitenwereld. Veel mensen, veel prikkels, zorgen bij extraverten voor meer energie. Dat is hun gevoel van geluk: verbinding met de buitenwereld. Introverts, echter, voelen zich fijner bij het tegenovergestelde. De prikkels moeten van binnen komen. Jezelf bezig houden met de eigen beleving; beschouwen, observeren, filosoferen; lezen, zien, luisteren. Een grote groep introverten is overigens ook ‘hoogsensitief’:

‘Dat klinkt poëtisch maar het is eigenlijk een technisch begrip uit de psychologie. Als je een sensitief type bent, ben je meer dan de gemiddelde mens geneigd om op een prettige manier te worden overdonderd door de Mondscheinsonate, een mooie formulering of een uitzonderlijk vriendelijk gebaar.’ (p. 31)

Susan Cain gaat verder. Omdat ze zelf op Wall Street heeft gewerkt weet ze hoe introverte werknemers vaak verkeerd worden begrepen. In discussies, of tijdens brainstorms, zeggen ze weinig en komen introverts over alsof ze geen ideeën hebben of simpelweg lui zijn. Hun behoefte aan stilte, aan een eigen kamer, wordt gezien als onzekerheid of arrogantie. De zogenaamde kantoortuinen zorgen echter voor stress; introverts hebben andere omstandigheden nodig om hun beste werk te kunnen leveren, en daar wordt weinig tot geen rekening mee gehouden.

Cain pleit voor het bieden van tijd en ruimte wanneer de situatie daar om vraagt. Dit geldt voor de werkplek in het algemeen, maar ook voor basisscholen. Kinderen worden gepusht ‘uit hun schulp te kruipen’ wanneer ze neigen tot solitaire bezigheden – ze worden niet begrepen en moeten zich dus maar aanpassen. Omdat introverte kinderen van nature al gevoeliger zijn, trekken ze zich zulke opmerkingen enorm aan en heeft het vaak (grote) gevolgen voor de rest van zijn of haar leven. Deel 4 van dit boek heet dan ook Hoe moet je liefhebben, hoe moet je werken? In deze laatste hoofdstukken geeft Susan Cain tips aan ouders met introverte kinderen, mensen die een relatie hebben met het andere type, en hoe je als introvert met ongemakkelijke situaties omgaat.

katherine mansfield

‘April 7. The heavens opened for the sunset to-night. When I had thought the day folded and sealed, came a burst of heavenly bright petals. I sat behind the window, pricked with rain, and looked until that hard thing in my breast melted and broke into the smallest fountain, murmuring as aforetime, and I drank the sky and the whisper.’ (p. 14)

*

Arnold Palmer, reviewer in de tijd dat Katherine Mansfields Journal voor het eerst werd gepubliceerd, schreef ooit het volgende:

‘What kind of journal is hers? Many of the thoughts set down in it are not at all profound, for profundity was only incidentally her aim. She was after truth, the true truth, the middle of the note. In a sort of way - in a sort of way - many other people could keep a journal of this kind. But they never do, never. That is the point.’

open stad

‘(..) de melodie deed me zozeer denken aan de ochtendlijke bijeenkomsten uit mijn jeugd dat ik de plotselinge verwarring en gelukzaligheid ervoer van iemand in een statig oud huis met in de verte een spiegelwand, en de onmiskenbare aanblik van een wereld die zich verdubbelt. Ik kon nog onmogelijk zien waar het tastbare universum eindigde en de weerspiegeling begon. Deze navolging tot in de details van elke porseleinen vaas, elke dofglanzende plek op elke gevlekte teakhouten stoel, strekte zich uit tot aan de plek waar mijn spiegelbeeldige ik half omgedraaid was blijven staan, net als ik. En mijn dubbelganger begon precies op dat moment met hetzelfde probleem te worstelen als zijn al net zo beduusde origineel. In leven zijn, zo scheen me toe terwijl ik daar stond met al mijn verdriet, was zowel het origineel zijn als de weerspiegeling, en dood zijn, dat was alsof je werd afgescheiden en alleen nog maar weerspiegeling was.’

Uit Open Stad van Teju Cole (p. 235).

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief